Meden (Μῆδοι, latijn Medi), het westelijke van de
twee iraans-sprekende volken die de macht in het
perzische rijk deelden (Perzen).
Op de reliëfs die
Darius I
vanaf 518 vC aan de paleizen te
Persepolis liet
aanbrengen is deze tweedeling duidelijk
tot uiting gebracht: de medische hovelingen en
lijfwachtsoldaten dragen dezelfde leren mutsen, jassen
(kandys) en broeken die naburige paardrijdende
stammen als Cappadociërs, Armeniërs en Sagartiërs
kenmerken; hun bewapening, met zwaarden in
asymmetrische scheden, sluit aan bij de bewapening
van ongetwijfeld nauw verwante stammen in
Noordoost-Iran, Centraal-Azië en Zuid-Rusland,
onder wie de Scythen.
Het medische dialect van de oud-iraanse taal onderscheidt
zich van het perzische dialect doordat in het
medisch
1. de indo-europese k, g en gh worden vertegenwoordigd
door s, z en z, en de combinaties
kw, gw en ghw geworden zijn tot sp, zb en zb;
2. de
indo-europese tl en tr worden vertegenwoordigd
door tr (na f, x, s, S) of Θτ. Deze eigenaardigheden
heeft het medische dialect gemeen met dat van de
Avesta.
In het noorden van hun latere woongebied worden de M. ca. 1200 vC in archeologisch opzicht grijpbaar door vondsten als die te Marlik. Het grijs gepolijste aardewerk in zeer specifieke vormen (bv. tuitkannen), waarvan de associatie met M. en Perzen aannemelijk is, verspreidde zich in ijzertijd I-II (1250-750 vC) tot aan het Zagros-gebergte; in ijzertijd III (750-550) werd ook het bergland opgenomen in een over geheel Iran grotendeels uniforme materiële cultuur.
Deze archeologische gegevens stemmen overeen met het feit dat de M. door de Assyriërs op hun veldtochten in Iran sinds 836 vC op de hoogvlakte en sinds 697 vC ook in de grensstreek werden aangetroffen.
Uit de teksten zowel als uit de reliëfs van Sargon II van Assyrië (721-705) blijkt dat hij aanzienlijke tributen, vooral in de vorm van paarden, ontving van de talrijke 'stadsvorsten' der M., die worden onderscheiden in 'M. van de bovenwaterloop','M. van de benedenwaterloop' en 'verre M.'. De door Sargon in 715 vC gedeporteerde Daiukku van Misiandu is door sommigen geïdentificeerd met Dejokes, die volgens Herodotus (1, 97v) de eerste koning van de M. en de stichter van Hamadan was. Esarhaddon steunde, blijkens de teruggevonden vazallenverdragen van 672 vC, op de medische vorsten ter verzekering van de troon voor zijn oudste zoon Assurbanipal. De pogingen van een zekere Kastaritu om verzet tegen Esarhaddon te organiseren zijn door sommigen in verband gebracht met Herodotus' bericht over de mislukte veldtocht die de M. onder Phraortes tegen Assyrië ondernamen. Zeker is dat Uvaxstra (grieks Cyaxares), koning der M. van ca. 625 tot 585, in 614 Assyrië een eerste slag en, verenigd met de Scythen en de Babyloniërs, in 612 de doodsteek toebracht.
Opmerkelijk is het feit dat zich in de bij Kabadian in Afghanistan gevonden 'schat van de Oxus' een gouden schede bevindt met afbeeldingen van een op leeuwen jagende koning in medische kledij, die alleen door een laat-assyrische goudsmid kan zijn vervaardigd. De afbeeldingen moeten dus wel op Cyaxares betrekking hebben. Naast veel later materiaal bevat de schat van de Oxus ook een gouden schaal versierd met leeuwen die de kop naar buiten wenden, een noordiraanse traditie die men reeds te Marlik aantreft. In stijl houden zij het midden tussen het beheerste naturalisme van de urartische en de strenge stilering van de perzische kunst; soortgelijke leeuwen komen ook voor op stukken die te Hamadan zouden zijn gevonden.
Ook wat bouwvormen betreft moet het medische rijk hebben bemiddeld tussen het gebied van het koninkrijk Urartu (ongeveer het tegenwoordige Armenië), dat in of kort na 609 vC ten val kwam en in 585 bij Medië werd ingelijfd, en het perzische rijk. Een indrukwekkend stuk medische kleitichelarchitectuur te Nush-i Jan bij Hamadan wordt door de opgraver beschouwd als een vuurtempel, of liever als een bewaarplaats voor het heilige vuur. Het bestaat uit een kruisvormige toren van 15x15 m, die naast een spiraalvormige opgang een tenminste 8 m hoge T-vormige zaal met een vuuraltaar bevatte.
Tegen de toren waren een zuilenhal en een
rechthoekig fort gebouwd, waarvan de gewelven en
schietgaten goed bewaard zijn gebleven. Aardewerk
uit IJzertijd III en C 14-monsters dateren deze
bouwwerken in de periode tussen 725 en 600 vC.
In 590 vC ontstond onenigheid tussen Medië en
Lydië over de Scythen die in Lydië hun toevlucht
hadden gezocht. Deze oorlog eindigde tijdens de
zonsverduistering van 585, waarna de Halys de
grens werd tussen beide rijken en Arstivaiga (babylonisch
istumegu, grieks Astyages)
van Medië
met een lydische koningsdochter trouwde. In 550
vC werd koning Astyages door zijn opstandige leger
overgeleverd aan zijn vazal Cyrus,
koning van Perzië en Ansan, die volgens een niet zeer geloofwaardig
verhaal van Herodotus
(1, 107-130) de
zoon van Astyages' eigen dochter was. Zeker is dat
de M. in het perzische rijk dezelfde rechten genoten
als de Perzen.
Lit. O. M. Dalton, The Treasure of the Oxus² (London 1926).
G. G. Cameron, The History of Early Iran (Chicago 1936).
R. G. Kent, Old Persian. Grammar, Texts, Lexicon (American
Oriental Series 33, New Haven 1953). I. M. Diakonov,
Istoria Midii (Moskou 1956). D. J. Wiseman, Chronicles of
Chaldaean Kings (London 1956). H. J. Kantor, Goldwork
and Ornaments from Iran (Cincinnati Art Museum Bulletin
5, 1957, nr. 2, 9-20). D. J. Wiseman, The Vassal Treaties of
Esarhaddon (Iraq 20, 1958, 1-99). R. D. Barnett, Median Art
(Iranica Antiqua 2, 1962, 77-95; met een aantal aanvechtbare
opinies). G. Thompson, Iranian Dress in the Achaemenian
Period (Iran 3, 1965, 121-126). G. Walser, Die Völkerschaften
auf den Reliefs von Persepolis (Teheraner Forschungen 2,
Berlin 1966). T. Cuyler Young jr., The Iranian Migration
into the Zagros (Iran 5, 1967, 11-34). D. Stronach, Urartian
and Achaemenian Tower Temples (Journal of Near Eastern
Studies 26, 1967, 278-288). Td., Excavations at Tepe Nush-i
Jan (Iran 7, 1969, 1-20; 9, 1971, 91-112, 175). [van Loon]