Scythen (Σκύθαι, latijn Scythae), griekse en romeinse benaming voor een omvangrijke groep nauw verwante nomadenstammen die in het 1e millennium vC enkele eeuwen het uitgestrekte gebied tussen de Don en de Karpaten beheersten. De S. worden gewoonlijk tot de 'noordiraanse' volkerengroep gerekend, maar waren sterk met andere etnische elementen vermengd; hun taal, waarvan enkele losse woorden en een aantal eigennamen bekend zijn, behoort tot de iraanse talengroep.
Toen de S. ca. 700 vC vanuit het oosten Zuid-Rusland binnendrongen, verdreven ze de aldaar wonende Cimmeriërs; bij de beoorloging en achtervolging van dezen drongen ze tot ver in Klein-Azië door, waar ze in de tweede helft van de 7e eeuw een dertigtal jaren over Armenië en Noord-Perzië heersten. In de 6e eeuw breidden ze hun heerschappij verder naar het westen uit, tot in Bessarabië en Walachije, waar ze ca. 513 vC door een strategie van verschroeide aarde met succes de grote tegen hen in het veld gebrachte legermacht van de perziche koning Darius I weerstonden.
Nadat de meeste S. in de 5e en 4e eeuw vC geleidelijk min of meer sedentair waren geworden, ontstond een uitgestrekt scythisch koninkrijk, dat in 325 vC Zopyrion, een veldheer van Alexander de Grote, een vernietigende nederlaag toebracht. Onder de voortdurende druk van de opdringende Kelten en Sarmaten en van het sterke Bosporus-rijk brokkelden omvang en macht van bet S.-rijk daarna steeds verder af. De laatste resten gingen ten onder in de 3e eeuw nC door toedoen van de Goten. De S. waren inmiddels grotendeels door de omringende volkeren geabsorbeerd.
De S. waren in verschillende stammen onderverdeeld.
Volgens Herodotus
(4, 17-20) verbleven ten
westen van de Dnjepr de Kallippiden, de Alizonen,
de 'ploegende S.' en de Neuren, ten oosten van de
Dnjepr van west naar oost de 'landbouwende S.',
de 'nomadische S.' en de 'koninklijke S.';
laatstgenoemden beschouwden zichzelf als de S. bij
uitstek en alle overige S. als hun onderhorigen.
Levenswijze en cultuur van de S. zijn ons betrekkelijk
goed bekend uit de beschrijving van Herodotus
en door overvloedig archeologisch materiaal, dat
vooral uit koningsgraven (koergans) stamt en nog
steeds toeneemt (in 1969 bracht de ontdekking van
het z.g. Gaimonov-graf niet minder dan 520 gouden
voorwerpen aan het licht). De S. leefden in
hoofdzaak van veeteelt en paardenfokkerij; waar ze
geheel sedentair waren geworden, vooral in het
vruchtbare westen van hun gebied, ook van landbouw.
In de strijd waren ze geduchte bereden boogschutters.
De S. die aan de kust woonden kwamen al vroeg
in contact met de Grieken, met wier kolonies op de
Krim en de kusten van de Zwarte Zee ze een levendige
handel dreven (graan, vis en bont waren hun
voornaamste exportproducten), hetgeen sterke
wederzijdse culturele beïnvloeding ten gevolge had
(Anacharsis).
Op grieks vaatwerk komen al in de
6e eeuw vC afbeeldingen voor van S., die gekleed
zijn in een typische nauwsluitende lange broek, een
puntmuts dragen en gewapend zijn met een boog en
pijlenkoker.
Lit. Herodotus 4, 1-144. - K. Kretschmer (PRE 2A, 923-942). M. J. Artamonow (EAA 7, 113-122). - E. H. Minns, Scythlans and Greeks (Cambridge 1913 = New York 1965). M. J. Rostowtzew, Iranians and Greeks in South Russia (Oxford 1922). O. Borovka, Scythian Art (London 1928). M. J. Rostowtzew. Skythien und der Bosporus 1. Kritische Ubersicht der schriftlichen und archäologischen Quellen (Berlin 1931). T. Talbot Rice, The Scythians (London/New York 1957, ³1961; duitse vertaling Die Skythen, Köln 1957). J. Potratz, Die Skythen in Südrussland (Basel 1963). M. F. Vos. Scythian Archers in Archaic Attic Vase-Painting (Diss. Utrecht. Groningen 1963). M. Artamonow/W. Forman, Les trésors d'art des Scythes du Musée de l'Ermitage à Léningrad (Paris 1968; duitse vertaling Goldschatz der Skythen in der Eremitage, Hanau 1970). G. Charrière, L'art barbare scythe (Paris 1971; duitse vertaling Die Kunst der Skythen, Köln 1974). [Nuchelmans]