Cyrus (Κύρος, oudperzisch Kuras), naam van twee koningen en een prins uit de perzische dynastie van de Achaemeniden.
(1) Cyrus I,
zoon van Teispes, koning van de Perzen van
ca. 640 tot ca. 600 vC.
(2) Cyrus II,
zoon van Cambyses I en kleinzoon van
Cyrus I, koning der Perzen en stichter van het achaemenidische
wereldrijk; hij wordt gewoonlijk Cyrus de Grote
of C. maior genoemd en regeerde van ca. 559 tot
530. Volgens de 'C.-legende' in de versie van Herodotus
(een andere versie bij Ctesias) was C. geboren
uit het huwelijk van Cambyses met Mandane, de
dochter van de medische koning Astyages. In een
droom gewaarschuwd dat C. hem van de troon zou
stoten, wilde Astyages hem door zijn hoveling Harpagus
laten doden. Maar deze verwisselde de jonge
C. voor het levenloze kind van een herdersechtpaar;
ook later wist C. aan Astyages' vijandschap te ontkomen.
Het begin van dit verhaal vertoont verwantschap
met de geboortelegenden van Sargon van
Akkad (koning 2334-2279 vC. in Sumerië),
Mozes en Ardasjir. De figuur van C. sprak
sterk tot de verbeelding der latere geslachten, zoals
ook blijkt uit Xenophons Cyropaedie, waarin zijn
jeugdervaringen stof leveren voor een soort vorstenspiegel.
Opgeklommen tot vorst van Ansjan (district in zuidwest-Perzië), nam
C. vermoedelijk in 553 de macht van Astyages over,
na een veldslag in de omgeving van het latere
Pasargadae (stad in Perzië), waarin talrijke medische troepen onder
Harpagus naar hem overliepen. Na deze overwinning
resideerde C. te Ekbatana, de oude medische
hoofdstad, hetgeen erop wijst dat zijn coup d'état
geen onderwerping der Meden betekende, maar een
vereniging van Perzen en Meden onder één kroon.
De twee belangrijkste fasen in de uitbreiding van
Cyrus' rijk werden afgesloten door de onderwerping
van de Lydiërs (overwinning te Pteria,
verovering van Sardes en gevangenneming van
Croesus) in 547, gevolgd door die der griekse steden
op de Kleinaziatische kust met uitzondering
van Milete,
dat een verbond sloot met de Perzen;
en door de verovering van Babylon in 539 vC.
Nadat de stad door Gobryas (Gubaru) was veroverd,
hield C. er op 29 oktober zijn intocht, verwelkomd
door talrijke, over de religieuze politiek
van de laatste babylonische koning Nabonidus (die
de cultus van Marduk achterstelde bij die van
Sin) ontstemde Babyloniërs. Sindsdien voerde
C. ook de titel 'koning van het land Babel en het
gebied over de Rivier' (Eber-Nari).Babylon in 539 vC.
Het graf van Cyrus |
Opmerkelijk was Cyrus' 'godsdienstpolitiek'. Men heeft hem vaak afgeschilderd als een toonbeeld van religieuze tolerantie, maar vermoedelijk werden zijn maatregelen mede bepaald door praktische, politieke ovenvegingen. Een conservatieve cultuspolitiek, die de talrijke volken toestond hun eigen tradities te volgen of daartoe terug te keren, waarborgde het best de stabiliteit in zijn grote rijk. Over de godsdienstige opvattingen van C. zelf is weinig met zekerheid te zeggen. Het is mogelijk dat hij een aanhanger was van Zarathustra, maar feitelijke kennis van de nog allesbehalve duidelijke 'godsdienst der Achaemeniden' is pas goed mogelijk vanaf Darius (520 vC).
Uit het OT is C. bekend om zijn in 538 vC gedateerde
edict, dat de judeese ballingen veriof gaf naar Jeruzalem
terug te keren, met medeneming van het eertijds door
Nebukadnezar
geroofde cultische vaatwerk,
en de tempel Gods te herbouwen op staatskosten.
Behalve in het boek Eua wordt ook melding
van hem gemaakt in Jes 44,28 en 45,1, waar hij betiteld
wordt als herder en gezalfde des Heren. De datering
van het edict in 538 (Ezra 1,1) is historisch
gezien problematisch, daar C. toen nog weinig zeggenschap
in Syrië en Palestina had. C. werd opgevolgd
door zijn zoon Cambyses II, die reeds in 539/538
enige tijd onderkoning van Babel was.
Lit. Herodotus, boek 1. ANET 305v, 314-316. - F. Weissbach
(PRE, Suppl. 4, 1924, 1129-1166). - A. Bauer, Die Kyros-Sage
und Verwandtes (Berlin 1882). A. Olmstead, History of the
Persian Empire (Chicago 1948). A. Champdor, C. (Pads
1952). G. G. Cameron (R. C. Dentan, The Idea of History in
the Ancient Near East, New Haven 1955, 81-86). D. Stronach,
Excavations at Pasargadae (Iran 1, 1963, 19v; 2, 1964. 3!=.
3, 1965, 9v). K. Gailing, Studien zur Geschichte Israels im
Persischen Zeitalter (Tübingen 1964). R. Frye, Persien (Darmstadt
1965) hoofdstukken 2 en 3. Id., Charisma of Kingship in
Ancient Iran, 2. The Founder Legend (Iranica Antiqua 4,
19h5, 36vv). [Veenhof]
(3) Cyrus minor, zoon van Darius II en Parysatis, jongere broer van Artaxerxes II Mnemon. Reeds op zeer jeugdige leeftijd werd hij in 408 vC opperbevelhebber van alle perzische troepen in Klein-Azië en satraap van Lydië, Groot-Phrygië en Cappadocië. Als zodanig trachtte hij zijn macht ten koste van de naburige satrapieën uit te breiden. Hierdoor kwam hij vooral in conflict met Tissaphernes, wiens gezagsgebied kort te voren tot Carië beperkt was. Tevens voerde C. een krachtige pro-spartaanse politiek, die niet weinig bijdroeg tot de overwinning van Sparta in de peloponnesische oorlog.
In 405 werd de prins aan het bed van zijn stervende vader ontboden; toen deze door Artaxerxes was opgevolgd, beschuldigde Tissaphernes C. bij diens broer van hoogverraad; slechts door het persoonlijke ingrijpen van zijn moeder Parysatis, die hem zeer genegen was, werd C. gered. Teruggekeerd in KleinAzië begon hij griekse huurlingen te werven, naar het heette om Tissaphernes te beoorlogen en zich van de lastige Pisidiërs te ontdoen, in werkelijkheid om zijn broer van de troon te stoten en zelf koning te worden. In het voorjaar van 401 waren de voorbereidingen zover gevorderd dat C. met een goed geoefend leger uit Sardes kon opbreken. Aldaar hadden zich ruim 8000 griekse huurlingen verzameld onder commando van de Arcadiër Xenias, de Thebaan Proxenus, de Arcadiër Sophaenetus, de Achaeër Socrates en Pasion uit Megara; onderweg voegden zich bij dezen nog ca. 5000 Grieken onder de Spartaan Clearchus, de Thessaliër Meno, de Syracusaan Sosis en de Arcadiër Agias; Sparta zond zijn politieke vriend 700 hoplieten onder commando van Chirisophus, die zich in Cilicië bij het leger aansloten; de Athener Xenophon nam aan de tocht deel op aanraden van zijn vriend Proxenus. Het totale aantal Grieken in Cyrus' leger bedroeg dus ca. 14.000; dat van de Perzen die met hem meetrokken, mag men, ondanks Xenophons hogere getallen, op ca. 20.000 schatten. De tocht ging via Colossae, Celaenae, Thymbrium, Tyriaeum, Iconium, Tarsus, Issus, Myriandus en Thapsacus - eerst hier deelde C. de troepen het doel van zijn tocht mee - en vervolgens langs de Eufraat naar het zuiden.
In de herfst van 401 raakten bij Cunaxa ten noorden van Babylon de legers van C. en Artaxerxes, die door Tissaphernes gewaarschuwd was, slaags. C. zelf wierp zich op het centrum van het koninklijke leger, bracht zijn broer een ernstige verwonding toe, maar werd door een lid van diens lijfgarde gedood.
De karakterschets die Xenophon van de door hem
hoog bewonderde C. geeft (Anabasis 1, 9) is ongetwijfeld
sterk subjectief gekleurd. Naast zijn onstuimige
aard en grenzeloze eerzucht bezat de prins
evenwel verschillende opvallende kwaliteiten die
hem, als zijn plannen gelukt waren, tot een goed
vorst hadden kunnen maken.
Lit. Xenophon, Anabasis 1. - F. Weissbach (PRE, Suppl. 4,
1924, 1166-1177). - G. Cousin, Kyros le Jeune en Asie
Mineure (Paris/Nancy 1905). [Nuchelmans]