Hoplieten (ὁπλῖται) heetten bij de Grieken de
zwaarbewapende soldaten die de kern van de infanterie
vormden (Grieken, Defensie). Als hopliet dienden
de vrije burgers van de polis, die hun uitrusting
geheel of gedeeltelijk zelf moesten bekostigen; deze
bestond uit harnas, scheenplaten, helm, een groot,
ca. 1 m breed schild (ὅπλον), een ca. 2 m lange lans
en een kort zwaard. In noodgevallen werden ook
metoeken en slaven bij de h. ingedeeld. Vanaf het
eind van de 5e eeuw vC, toen voor het eerst op
grote schaal huurlingen bij de krijgsdienst betrokken
werden, vormde men uit dezen speciale hoplietencorpsen.
De h. opereerden in
falanxformatie; de
oudste afbeelding daarvan vinden we op de z.g.
Chigi-kan (proto-corinthisch, ca. 640 vC, gevonden
te Veii, thans in het Museo di Villa Giulia in
Rome). De opleiding van de h. geschiedde in Athene
tot het einde van de 4e eeuw vC in de efebie.
Lit. J. Kromayer/G. Veith, Heerwesen und Kriegführung der
Griechen und Römer (München 1928 = 1963). H. Lorimer,
The Hoplite Phalanx (Annual British School Athens 42, 1947,
76-138). A. Snodgrass, Arms and Armour of the Greeks
(London 1967). [Nuchelmans]