Lydië

kaartLydië (Λυδία, latijn Lydia, hebr. Lud), landstreek van ca. 125 bij ca. 110 km in het westen van KleinAzië, in het westen begrensd door de griekse kustlandschappen Aeolis en Ionië, in het noorden door Mysië (grens de bergrug ten zuiden van de rivieren Caicus en Macestus), in het oosten door Phrygië, in het zuiden door Carië (grens het Messogis-gebergte, dat uitloopt in kaap Mycale). De bevolking van L. was grotendeels geconcentreerd in de dalen van de Hermus (thans Gediz) en de Cayster (thans Kucuk Menderes); daar lagen ook de voornaamste steden, Magnesia ad Sipylum, Sardes en Thyatira. Tussen beide in de Aegeïsche Zee uitmondende rivieren verheffen zich het Sipylus- en het tot 2137 m hoge Tmolus-gebergte (thans resp. Manisa DaìSi en Boz Dag geheten).

Over bevolking en geschiedenis van L. in het 2e millennium vC is vrijwel niets bekend. Sommigen identificeren het in hethitische bronnen genoemde Assuwa met de vruchtbare, in de Ilias (2, 461) genoemde, Ἄσιος λειμών bij de Cayster, waaraan het aziatische continent vermoedelijk zijn naam te danken heeft. Reliëfs op de rotsen van Karabel (30 km ten oosten van Smyrna) en het beeld van een zittende vrouw (Cybele?) dat 6 km ten oosten van Magnesia in de rotsen van het Sipylus-gebergte is uitgehouwen en lange tijd ten onrechte voor de Niobe-rots is gehouden, worden in de 13e eeuw gedateerd en wijzen op culturele, doch niet noodzakelijk op politieke relaties met het Hethietenrijk. Volgens Herodotus (1, 94) zou tegen het eind van het 2e millennium vC een gedeeite van de Lydiërs naar Italië geëmigreerd en daar tot het volk der Etruriërs geworden zijn.

Het is niet onwaarschijnlijk dat de Lydiërs in de eerste eeuwen van het le millennium vC onderhorig of schatplichtig waren aan het destijds machtige Phrygië. In de Ilias heet (een deel van?) L. Maeonië (Μῃονίη) en zijn bewoners Maeoniërs (Μῄονες). Volgens Herodotus (1, 7) heersten over L. achtereenvolgens drie dynastieën: de Atyaden, de Heracliden (een geslacht dat van Heracles heette af te stammen) en de Mermnaden. Over beide eerstgenoemde is zo goed als niets bekend; wat Herodotus erover vertelt behoort geheel tot het rijk der sagen. Ca. 680 vC maakte de Mermnade Gyges zich van de troon meester; met hem deed L. zijn intrede in de geschiedenis, al is slechts een klein gedeelte van de berichten die we over hem bezitten geloofwaardig. Gyges was waarschijnlijk de eerste lydische koning die zijn rijk uitbreidde tot aan de Aegeïsche Zee en griekse steden in Ionië en de Aeolis plunderde; vast staat dat hij zware strijd moest leveren tegen de Cimmeriërs, die vanaf ca. 675 vC geheel Klein-Azië terroriseerden en in 652 zelfs Sardes, de hoofdstad van L., innamen, op de burcht na, die onneembaar heette. Gyges' zoon Ardys II, die regeerde van 652 tot 603 (?), gelukte het paal en perk te stellen aan hun plundertochten en zijn rijk in het oosten tot aan de Halys uit te breiden; in het westen veroverde hij onder meer Carië en de griekse kolonie Priëne. Ardys werd opgevolgd door Sadyattes en deze door Alyattes. Laatstgenoemde moest vijf jaar oorlog voeren tegen de Meden, met wier koning Cyaxares hij in 585 na een onbesliste veldslag bij de Halys (Thales) een verdrag sloot, dat de Halys tot grens van beider invloedssfeer maakte. Alyattes veroverde ook een aantal aeolische en ionische steden, o.a. Smyrna. Onder zijn regering bereikte het lydische rijk zijn grootste omvang: de oostgrens werd gevormd door de Halys, in het westen behoorden vrijwel de gehele griekse kust, Carië, Mysië en Bithynië ertoe.

Alyattes' zoon en opvolger Croesus, koning vanaf ca. 560 vC, veroverde Ephese. Hij was een groot bewonderaar van de griekse cultuur, die reeds vanaf Gyges de lydische diepgaand beïnvloedde, en maakte door zijn rijkdom en vrijgevigheid grote indruk op de tijdgenoten en het nageslacht. Ca. 550 sloot Croesus een coalitie met Nabonid van Babylon en Amasis van Egypte tegen de perzische koning Cyrus, die juist het medische rijk ten val had gebracht. Desondanks leed Croesus in 547 een zware nederlaag tegen Cyrus; Sardes werd ingenomen, Croesus gevankelijk naar Perzië gevoerd en het gehele lydische rijk bij het perzische ingelijfd. Sindsdien was Sardes hoofdstad van de satrapie L. Deze werd in 334 vC door Alexander de Grote veroverd, na diens dood behoorde L. tot het rijk der Seleuciden, vanaf 190 tot Pergamum en vanaf 133 vC tot de romeinse provincie Asia. Sinds Diocletianus' herindeling vormde L. een afzonderlijke provincie van de dioecesis Asiana.

L. was in de oudheid, evenals thans, een vruchtbaar landbouwgebied; de bodem bevatte goud en marmer, de bergwouden leverden goede houtsoorten; de ligging van het land begunstigde de handel en maakte L. lange tijd tot een belangrijke schakel in het handels- en culturele verkeer tussen de griekse wereld en het Oosten. De grootste welvaart, waartoe ook een bloeiende industrie bijdroeg, bereikte L. onder Alyattes en Croesus, in de 2e eeuw vóór en in de 2e eeuw nC. In de tweede helft van de 7e eeuw vC werd in L. voor het eerst in de geschiedenis gemunt geld geslagen.

De sociale structuur van het land werd bepaald door een feodaal stelsel, waarin het grootste deel van de bevolking als lijfeigenen op de domeinen van de grootgrondbezitters werkte.

De lydische kunst heeft weinig eigens en vertoont reeds vroeg griekse invloeden. De inheemse taal was het lydisch.


Lit. Herodotus 1, 656, 69-94. - L. Bürchner/G. Deeters/J. Keil (PRE 13, 2122-2202). CAH 3, 1925 = 1960, 501-526. H. Kaletsch, Zur lydischen Chronologie (Historia 7, 1958, 147). G. Hanfmann, Sardis und Lydien (Abhandlungen Akad. Wiss. Mainz, Geisteswiss. Klasse 1960, 6, 499-536). - Inscripties in delen 6 en 7 van Sardis, Publications of the American Society for the Excavation of Sardis (ed. E. Littmann, W. H. Buckler, D. M. Robinson, Leiden 1916-1932) en bij R. Gusmani, Lydisches Wörterbuch mit grammatischer Skizze und Inschriftensammlung (Heidelberg 1964). [Nuchelmans]


Kaart