Assurbanipal (akkadisch aššurbanâpli: Assur geeft
een zoon) was koning over
Assyrië (668-631). Hij is
in onze tijd beroemd geworden wegens zijn bibliotheek,
waarvan een deel door Rassam in 1854 te
Kujungik werd teruggevonden. Hieruit bleek, dat
A. gepoogd heeft de voornaamste voortbrengselen
van de akkadische literatuur te verzamelen. Uit zijn
tijd dateren ook talrijke reliëfs in het noordelijk gelegen
paleis te Nineve, waarbij vooral de diervoorstellingen
bewondering wekken. A. wist de heerschappij
over Egypte aanvankelijk opnieuw te vestigen;
farao Necho,
weggevoerd naar Nineve, verklaarde
zich loyaal aan het assyrische gezag en regeerde
als vazal. Na een opstand in Egypte veroverden
en verwoestten de Assyriërs
Thebe. Zware
obelisken werden vandaar naar Nineve getransporteerd.
In 655 kon Psammetichus met hulp van Gyges van Lydië zijn land Egypte bevrijden.
In Babylonië regeerde Sjamassumukin, broer van A.
Deze maakte gebruik van de antiassyrische gezindheid
der Arameeën en ontketende een opstand, die
na vier jaar in 648 door A. werd onderdrukt. Hij
regeerde daarna onder de naam Kandalanu ook
over Babylonië. Hij maakte vervolgens een einde
aan de 2000-jarige geschiedenis van Elam, welks
hoofdstad Susa in 639 werd geplunderd en verwoest.
De regering van A. viel samen met de laatste
bloeiperiode van het nieuw-assyrische rijk. Er stammen
uit deze tijd vele bouw- en wij-inscripties
(ANET 294-301), maar annalen ontbreken. (Zie ook
Sardanapal/Assurbanipal).
Lit. F. H. Weissbach (RLA 203-206). B. Meissner, Könige
Babyloniens und Assyriens, (Leipzig 1926) 229-256. W. vom
Soden, Herrscher im Alten Orient (Berlin/Heidelberg 1954)
127-137. R. D. Bamett/W. Forman, Assyrische Palastreliefs
(Praag z.j.) afb. 54-136. [Beek]