Elam, de op het akkadisch teruggaande benaming
van het oostelijk buurland van Babylonië,
een vrij smalle kuststrook aan de noordelijke en
noordoostelijke oever van de Perzische Golf. De
E.ieten behoorden tot de zogenaamde azianieke of
armenoïde volken; in Gn 10,22 (= 1Kr 1,17) worden
ze om geografische redenen tot de Semieten
gerekend (afb. in ANEP nr. 25; 30). Hun taal werd,
afgezien van enige teksten in een proto-elamitisch
beeldschrift (vgl. V. Scheil, Délégation en Perse 6,
Paris 1905; 17, Paris 1927; F. Bork, Die Strichinschriften
vom Susa, 1924; R. de Mecquenem, Épigraphie
protoélamite, Mission de Suse 31, Paris
1949; W. Hinz [Lit.]), in spijkerschrift geschreven
en werd nog in NTische tijd gesproken (Hand 2,9),
zodat bv. in de inscripties van de perzische Achaemeniden
naast het akkadisch en oud-perzisch ook
nog het elamitisch voorkomt. Verder zijn de Elamieten
kenbaar aan hun bijzondere persoons- en
godennamen (bv. Sutruk-Nahhunte, Kudur-Mabuk,
Lagarnal/r). Literaire documenten van henzelf afkomstig
bezitten we pas uit betrekkelijk late tijd,
zodat de Elamieten nog het best bekend zijn uit de
akkadische literatuur, als tegenstanders van de mesopotamische
volken. Zo heeft bv. de elamitische
koning Sutruk-Nahhunte (ca. 1200-1160) de stad
Babel veroverd en de aldaar opgestelde steen met
de tekst van het wetboek van
Hammurabi als trofee
naar zijn hoofdstad Susa overgebracht, waar hij
in 1902 door franse opgravers gevonden werd. Tenslotte
werden de Elamieten omstreeks 590 vC door
de iraanse Meden en Cyrus in het medische en perzische
rijk ingelijfd (Dn 8,2). Cyrus verhief de
hoofdstad tot koninklijke residentie (vgl. Est passim).
Afgezien van Gn 14,1.9 (Kedorlaomer) komen
de Elamieten in het OT vooral voor in de profetische
literatuur. Is 1 1,11 vermeldt ze in een reeks
vreemde volken (zo ook Jr 25,25; Ez 32,24), waaronder
de Israëlieten verstrooid zijn (vgl. Hand 2,9);
verder worden ze genoemd als tegenstanders van
Babylonië (Js 21,2), maar ook als soldeniers in het
assyrische leger (Js 22,6; vandaar de dreiging in Jr
49,34-38). Volgens Ezr 4,9 werden ook Elamieten
als kolonisten in Samaria gevestigd. Zie ook Elymaïs;
Perzen IV.
Lit. P. Dhorme (DES 2, 920-962). A. Speiser/F. König/V.
Christian (RLA 2, 324-354). F. W. König, Geschichte Elams
(AO 29, 4; Leipzig 1929). J. H. Kramers, De historische rol
van Elam (JbEOL 1, 1933, 422-427). R. Mayer, Die Bedeutung
Elams in der Geschichte des Alten Orients (Saeculum 7,
1956, 198-220). R. de Mecquenem, Notes protoélamites (RA
50, 1956, 200-204). W. Hinz, Elamica (Orientalia 32, 1963, 120;
36, 1967, 323-333). Id., Das Reich Elam (Stuttgart 1964).
R. Labat, Elam c. 1600-1200 B.C. (Cambridge 1963). Id.,
Elam and Western Persia, c. 1200-1000 B.C. (ibid. 1964).
P. Amiet, Elam (Paris 1966).
[v.d. Born]