Susa


Decoratie van het paleis van Darius
Susa (elamitisch Šušun, sumerisch-akkadisch Šušin(a), oudperzisch 'Çūšā', hebreeuws Šûšan, grieks τὰ Σοῦσα), tot 639 vC hoofdstad van het elamitische rijk, van ca. 520 tot 330 vC een der residenties van de perzische dynastie der Achaemeniden.

(I) Het huidige dorp Šuš, ruim 300 km ten westen van Isfahān, is geleidelijk aan ontstaan (grootste uitbreiding in de tweede helft van deze eeuw) in de langwerpige, open ruimte tussen de westflank van de ruïnestad en de oostoever van de Sa'ur, een bijrivier van de Ab-e Diz; in het centrum staat het 'Graf van de profeet Daniël', een sjiitisch heiligdom uit de 14e eeuw, dat druk bezocht wordt als bedevaartsoord. De vier tells waaruit de oude stad bestaat worden aangeduid met de terminologie der eerste franse opgravers: de 'acropolis' in het westen, de Apadana in het noorden, de 'Ville Royale' in het oosten (met de 'Donjon' op de zuidflank) en de 'Ville des Artisans' ten oosten van de 'Ville Royale'. De eerste onderzoekers waren, rond het midden van de vorige eeuw, de Engelsen W. F. Williams en W. K. Loftus. Het franse echtpaar Marcel en Jane Dieulafoy verrichtte er van 1884 tot 1886 archeologisch werk. Vanaf 1897 tot op heden onderneemt de Délégation Archéologique Française en Iran er - afgezien van onderbrekingen in oorlogstijd - jaarlijkse, in den beginne grootscheepse, opgravingscampagnes. De leiding berustte achtereenvolgens bij J. de Morgan (tot 1908), R. de Mecquenem (1908-1946), R. Ghirshman (1947-1967), M. J. Steve (1967-68) en J. Perrot (sedert 1968). De gebreken die kleefden aan het werk van de oudere onderzoekers, zowel bij het opgraven als bij het registreren der vondsten, zijn er de oorzaak van dat veel gegevens reddeloos verloren zijn gegaan.

(II) Het elamitische rijk, dat op zijn hoogtepunt het grootste deel van Zuid-lran omvatte, kan - met F. Vallat - het best gezien worden als een confederatie van vier geopolitieke eenheden:

1. Haltamti (in de elamitische bronnen; Elam in de mesopotamische teksten), de hoogvlakte van de huidige provincie Färs. Bij recente opgravingen op Tell-i Malyān ten noorden van Persepolis zijn resten van de oude hoofdstad Ansan teruggevonden. Doordat deze opgravingen in hun beginstadium onderbroken werden en de resultaten slechts uit enkele preliminaire berichten bekend zijn, blijven we vooralsnog eenzijdig voorgelicht door documenten, zowel schriftelijke als materiële, die in overgrote meerheid uit S. afkomstig zijn. Hoofdgodenpaar van Ansan waren Napiriša en Kiririša; verder zijn te vermelden Simut en zijn paredra Manzat.

2. Awan was naar alle waarschijnlijkheid ten noordwesten van Haltamti gelegen, in het verlengde van de hoogvlakte. Godheden uit het awanitische pantheon zijn Pinikir, Huban, Hutran, Siasum, Kirwasir en wellicht Nahhunte.

3. Simaški, een uitgestrekt gebied ten oosten van Haltamti, was rijk aan mijnen (vooral van koper en tin) en beantwoordt grotendeels aan de huidige provincie Kerman. Extrapolaties maken het mogelijk Ruhuratir, Hismitik en Lagamar te beschouwen als goden die oorspronkelijk in dit gebied vereerd werden.

4. Šušen (Σουσιανή, latijn Susiana; in de elamitische bronnen is Šušen soms vergezeld van de bepaling hal 'land', ŠuŠun 'Susa' nooit), de vruchtbare laagvlakte ten westen van de Zagros-keten, die een voortzetting is van de mesopotamische vlakte; zij beslaat ongeveer het gebied van de huidige provincie Hūzistān. De eeuwenoude hoofdstad S. (elamitisch Susun), met haar overwegend semitische (akkadische) bevolking, heeft van oudsher een ongemeen belangrijke rol gespeeld als bemiddelaarster tussen de mesopotamische en elamitische beschavingen. Het pantheon van S. is praktisch uitsluitend uit mesopotamische goden samengesteld; zelfs de naam van de stadsgodheid, Inšušinak, gaat terug op een sumerische woordvorming.

(III) De geschiedenis van S. is vanzelfsprekend nauw verbonden met die van Elam in ruime zin. Een voorlopige indeling ervan kan men, mede rekening houdend met de materiële beschaving, als onderstaand maken. Vooraf nog dit: de symbiose die tot stand kwam tussen laagland (de Susiana) en hoogland (Elam in beperkte zin, dat in mesopotamische teksten logografisch als NIM[.MA]ki geschreven wordt, waarbij nim hoog' betekent), vooral na de inlijving van Awan (einde Akkad-tijd) en Simaski (begin sukkalmah-periode) door Haltamti, werd periodiek verstoord door veroveringen van het laagland vanuit het westen. Telkens wanneer de macht van Elam in ruime zin verzwakte, keerde S. terug in de invloedssfeer van Mesopotamië, zowel politiek als cultureel.

1a. De vroegste nederzettingen te S., op de z.g. acropolis, stammen uit het begin van het 4e millennium vC. Van 4000 tot 3400 voltrok zich een sociaal-economische en eulturele evolutie, die vergelijkbaar is met die van de Ubaid-cultuur. Een uitschieter is evenwel de beschilderde ceramiek, die 'Susa I-stijl' genoemd wordt; artistieke vormgeving en decor alsmede de hoge perfectie van de fabricatie zijn zelden geëvenaard.

1b. Parallel met de Uruk-cultuur moet de eerste stedelijke beschaving ontstaan zijn; daarvan is uit S. alleen de laatste fase bekend. Ten behoeve van de boekhouding der surpluseconomie werden eerst bullae met calculi gebruikt waarop cylinderzegels (in tegenstelling tot het vroegere gebruik van het stempelzegel) afgerold zijn als eigendomsbewijs. Wat later verschijnen de eerste tabletten, nog altijd alleen met cijfers beschreven: Uit deze periode is ook de vroegste sculptuur afkomstig. 2a. Proto-elamitische periode (3000-2800): zo genoemd naar het inheemse beeldschrift, dat later dan - doch onafhankelijk van - de mesopotamische pictografie in S. gecreëerd werd (ca. 2900 vC) en vervolgens, wellicht door kooplui, verspreid in de Susiana, naar Awan (Tepe Siyalk, Godin Tepe), naar Haltamti (Tell-i Malyân) en zelfs naar het verre Simaski (Tepe Yahya, Šahdâd, Šahr-i Sûtah). Zegelsnijders brachten nieuwe kunstvormen voort. Werden uit de vroegere tijd alleen op de 'acropolis' bewoningslagen blootgelegd, vanaf ca. 3000 zijn die eveneens op de 'Ville Royale' en de 'Donjon' gevonden.

2b. In de hierna volgende periode (2800-2600) geraakte het proto-elamitische schrift in onbruik en kwam S. volledig onder de invloed van Mesopotamië (origineel bleef het beschilderde vaatwerk); het werd als het ware een sumerische stadstaat, die wegens zijn strategische positie als eindpunt van de handelsroutes uit het oosten, vanwaar de in het laagland ontbrekende waren (hout, ertsen en vooral lazuursteen uit afgaanse groeven) aangevoerd werden, door dynasten uit het westen ook militair beheerst werd, o.a. door Enme(n)-baragesi van Kiš I.

3a. Oud-elamitische periode I (2600-2100). De leiding van de elamitische confederatie berustte bij een dynastie van Awan, die gedurende de eerste helft van deze periode regelmatig overhoop lag met vorsten uit Sumer, zodat S. twee invasies (door een koning van Kis en door Eannatum van Lagas moest ondergaan. Doordat Šušen, Barahsum (een gebied ten westen van Awan) en een gedeelte van Haltamti door Sargon van Akkad en diens opvolgers bij hun imperium werden ingelijfd, werd de Awan-dynastie in een vazalpositie teruggedrongen en onderging S. een drastische akkadisering, die zich openbaarde in alle kunstuitingen en in het exclusief gebmik van het akkadisch als geschreven taal. De laatste Awan-vorst, Kutik-Insusinak, slaagde er rond 2200 in het vreemde juk af te schudden; hij staat bekend als een groot bouwheer (o.m. op de 'acropolis') en bevorderaar van de kunst. Zijn vele koningsinscripties liet hij deels in spijkerschrift (akkadisch) optekenen, deels in een van het protoelamitisch afgeleid lineair schrift (ontcijferd in 1961 door W. Hinz), dat na zijn regering voorgoed verdween.

In zijn titulatuur is de politieke structuur en hiërarchie van de confederatie reeds duidelijk merkbaar: 'machtige koning van Awan, onderkoning van Elam, stadhouder van Susa'; hij onderwierp pas later de vorst van Simaški. In de verwarring die volgde op de Guti-invallen (verwoesting van laag 1 op de 'acropolis') verdween de Awan-dynastie. S. en Ansan stonden tijdelijk onder controle van de vorsten van Lagas, o.a. van Gudea.

3b. Oud-elamitische periode II (2100-1900). Aan het einde van de Guti-tijd verwierf een nieuwe inheemse dynastie, ditmaal die van Simaski, de leiding van de confederatie. S. werd evenwel door de tweede koning van Ur III, Sulgi, veroverd; de Susiana werd blijkens vorm en inhoud van de tabletten volledig gesumeriseerd. Sulgi liet aan weerszijden van het verhoogde terras op de 'acropolis' de tempel van Insusinak en die van zijn sumerische paredra Ninhursag herbouwen. Hij richtte ter beveiliging van de oostgrenzen een soort vreemdelingenlegioen op, dat samengesteld was uit Elamieten (o.a. uit S.) en geleid werd door een sukkalmah 'opperbevelhebber' met hoofdkwartier te Lagas.

De laatste koning van Ur III, Ibbi-Sin, verwoestte weliswaar S., dat zich bij een opstandige beweging had aangesloten (merkbaar in laag VII van 'chantier B' van Ghirshman op de 'Ville Royale'), maar het restant van zijn onder voortdurende amoritische druk sterk verzwakte rijk werd een tiental jaren later vernietigd door een gecombineerde aanval van de Elamieten (Ansan) en het Su-volk (volgens de hypothese van Vallat de bewoners van S.). Verlost van het sumerische juk kwam S. (laag B VI: woonhuizen met kleine archieven in het akkadisch, begraafplaatsen onder de woningen in omgekeerde 'badkuipen') terug onder het gezag van de Simaski-dynastie en kreeg als laatste in de politieke hiërarchie (na de koning van Simaski en de onderkoning van Haltamti dat Awan heeft ingelijfd, die gewoonlijk. een jongere broer van de koning is en diens opvolger) een stadhouder toegewezen, doorgaans de oudste zoon van de koning.

3c. Oud-elamitische periode III (1900-1475). Onder onbekende maar vreedzame (continuïteit tussen B VI en V) omstandigheden nam een zekere Ebarat, die bij het begin van zijn regering de titel 'koning van Ansan en S.' voerde, de macht over. Hij werd de grondlegger van een nieuwe dynastie, waarvan de opeenvolgende troïka's (volgens typisch elamitische gewoonte) gereconstrueerd kunnen worden dank zij honderden akkadische teksten uit S. (koningsinscripties zijn nauwelijks gevonden; die moeten gezocht worden in Ansan). Wellicht reeds onder Ebarat werd een aan Mesopotamië ontleende titulatuur aangenomen: onder het oppergezag van een sukkal-mah ('groot-regent'), die 's zomers te Ansan, 's winters te S. resideerde, stonden successievelijk de sukkal van Elam en Simaški (thans in een personele unie) en de sukkal van S. (soms genoemd šarru 'vorst', éénmaal rabiānum 'burgemeester'); gedurende de periodieke afwezigheid van de sukkal-mah waren de sukkals (idealiter broer en zoon van de groot-regent) staatsrechtelijk plaatsvervangers in hun gebied. Aan de hand van de omvangrijke opgravingen die R. Ghirshman liet uitvoeren in de 'chantiers' A en B van de 'Ville Royale' kan een historische stratigrafie voor de gehele sukkalaat-tijd (B V en A XV tot XII) opgesteld worden, waarbij de stedebouwkundige wijzigingen van beide wijken bestudeerd kunnen worden samen met de archeologische en epigrafische vondsten. De doden bleef men onder de huizen begraven, de gegoeden in gewelfde kelders van baksteen; een uit klei geboetseerd en beschilderd hoofd (een levensgroot portret) lag soms naast dat van de overledene.

4a. Midden-elamitisch I (1475-1325). In de tijd dat Saustatar van Mitanni Assyrië en Babylonië beheerste, werd de sukkalmah-dynastie opgevolgd door 'koningen van Susa en Ansan'; deze titulatuur (in elamitische context omgekeerd: 'koning van Ansan en Susa') bleef tot aan het einde van de elamitische onafhankelijkheid. Deze periode, waaraan in S. laag A XI (o.a. een groep van elf grote gebakken 'literaire' tabletten) beantwoordt (uitgebreider documentatie is gevonden in Haft-Tepe, 15 km ten zuidoosten van S.), wordt afgesloten doqr de nederlaag van haar laatste vorst, Hurpatila, tegen de Kassiet Kurigalzu II.

4b. Midden-elamitisch II (1325-1075). In de geschiedenis van Elam is dit de meest schitterende periode. Ze wordt beheerst door sterke persoonlijkheden uit twee dynastieën, die de Susiana elamiseerden: bijna uitsluitend gebruik van het elamitisch, verering van de goden uit Ansan. Van de Igihalkieden is het bekendst Untaš-Napiriša, die zich weinig inliet met S. maar al zijn krachten wijdde aan de bouw, in het midden van de Susiana, van een nieuwe, grootse doch efemere cultusstad, Dur-Untas (het huidige Coga-Zanbil, 40 km ten zuidoosten van S.), met ziggurat en temenos, waarbinnen tempels en kapellen voor alle goden van het imperium (een syncretisering onder leiding van de beide hoofdgoden Inšušinak en Napiriša). De Sutrukieden Šutruk-Nahhunte I, Kutir-Nahhunte en Šilhak-Inšušinak I, lieten vele bouwwerken op de 'acropolis' uitvoeren, waarin ze de enorme buit van hun veldtochten tegen Babylonië onderbrachten (o.a. de stele van Naram-Sin, de codex van Hammurapi, kudurru's). Hun opvolgers verloren de Susiana na een beslissende veldslag tegen Nebukadnesar I (ca. 1126-1105) en trokken zich in Ansan terug.

5. Nieuw-elamitisch (750-640). Voor de 11e, 10e, 9e en de eerste helft van de 8e eeuw zijn onze bronnen uiterst schaars. Onderwijl was de migratie van de iraanse stam der Perzen bezig, die uitliep op de perzische verovering, onder leiding van Achaemenes, van Elam in beperkte zin, dat voortaan oudperzisch Pārsa (nieuwperzisch Fārs), akkadisch Parsua(š) of Parsumaš, grieks Περσίς heette. Cyrus II kende zichzelf en zijn voorgangers de titel 'koning van Anšan' toe. Ondanks vreedzame coëxistentie had toch een uittocht plaats van het elamitische element naar S., zodat de Susiana gaandeweg het zwaartepunt werd van het nieuw-elamitische rijk, dat rond 750 ontstaan was. Aldus werd de Susiana Elam; zo wordt ze ook genoemd in de akkadische en elamitische versies der achaemenidische koningsinscripties (in de oudperzische versies echter Huza) en in het OT (bv. Esdras 4,9); de vazalstaat onder de Parthen, Elymaïs, erfde deze benaming. In S. werden toen voor het eerst documentaire teksten in het elamitisch gesteld. Sutruk-Nahhunte II bouwde op de 'acropolis' een vierkant tempeltje met geëmailleerde bakstenen en versieringselementen, en restaureerde de oude heiligdommen; bij de toegangspoorten werden levensgrote geglazuurde leeuwen in terra-cotta geplaatst.

6. Assurbanipal nam in 639 vC S. te vuur en te zwaard in (levendige beschrijving in Zijn Annalen).

Volgens babylonische bronnen herstelde het zich pas rond 625 enigszins van de grondige verwoesting. Na 612 (val van Ninive) werd de Susiana afhankelijk van de chaldeeuwse dynastie, waartoe o.a. Nebukadnezar II behoorde. 7. De heropleving kwam toen de Susiana in 539 vC als derde satrapie ingelijfd werd bij het Achaemeniden-rijk door Cyrus II, die onmiddellijk de tempels van S. liet verfraaien. Darius I verhief S. tot administratieve hoofdstad van zijn rijk en richtte op de 'Apadana' een schitterend paleis op, dat getooid werd met veelkleurige friezen in geglazuurde baksteen; in 1972 werd er zijn standbeeld met viertalige inscriptie gevonden. Na een brand werd het paleis tijdeiijk vervangen door een kleiner op de 'Donjon'. Artaxerxes II hernieuwde niet alleen het grote paleis maar bouwde een nieuw op de westoever van de Sa'ur, dat ontdekt is in 1970. Op de 'Ville des Artisans' is een achaemenidische stadswijk opgegraven.

8. Alexander de Grote nam S. en de schatten die hij er vond zonder strijd in bezit. Na zijn indische veldtocht werd er het trouwfeest der tienduizend gevierd. Onder de Seleuciden werd S., herdoopt tot Seleucia aan de Eulaios (Σελεύκεια ἡ ἐπὶ τῇ Εὐλαίῳ), een centrum van hellenisme (griekse inscripties). Het bleef een belangrijke stad onder parthisch (sarcofagen als begraafplaats) en sassanidisch (muurschilderingen) bestuur, met een welvarende textielindustrie (uitvoer van brokaat). Verwoestingen kwamen nog wel voor; bv. in 220 vC tijdens de opstand van Molon, de satraap van Medië, en vooral in de 4e eeuw tijdens de vervolging van de christengemeente door Sapor II. Tijdens de vroeg-islamitische periode beleefde S. een ware heropbloei (moskee uit de 8e eeuw), totdat de Mongolen het in 1220 totaal verwoestten.


Lit. Verslagen van de opgravingen tot 1968 in Mémoires de la Délégation en Perse (met kleine wijzigingen in de serietitel; sedert 1900 meer dan 50 banden), van die vanaf einde 1968 in Cahiers de la Délégation archéologique française en Iran (sedert 1971 12 delen. - L. Vanden Berghe, Archéologie de l'Iran Ancien (Leiden 1959). P. Amiet, Elam (Auvers-sur-Oise 1966). P. Amiet/D. Stronach, Suse, site et musée (Teheran 1973). R. Ghirshman, L'Iran des origines à l'Islam (Paris 1976). W. Hinz/R. Labat in de nieuwe CAH. F. Vallat, Suse et l'Islam (Paris 1980). M. J. Steve/H. Gasche/L. de Meyer, La Susiane au deuxième millénaire: à propos d'une interprétation des fouilles de Suse (Iranica Antiqua 15, 1980, 49-154). [L. de Meyer]


Kaart