Sargon, naam van een koning van Akkad en twee koningen van Assyrië.
(1) Sargon, koning van Akkad, die volgens de sumerische koningslijst 56 jaar, 2334-2279(?), regeerde, doch de juiste betekenis van die mededeling is moeilijk te schatten. De herkomst van S. is niet bekend, zijn moeder was misschien een priesteres. Hij groeide op aan het hof van Urzababa van Kis, waar hij schenker was. Ook zijn latere loopbaan, met o.a. een expeditie naar Purushanda ter bescherming van kooplieden, beschreven in het epos sar tamhari, 'koning van de slag', leefde voort in de literaire overlevering. S. gold vooral als een geluksvorst, die echter nog op het laatst van zijn leven een overmachtige. vijandelijke coalitie moest verslaan. S. stichtte de stad Akkad, waarnaar zijn dynastie genoemd wordt; hij was ook .de schepper van een staand leger. Familieleden en aanhangers waren elders in Mesopotamië tot locale gouverneurs benoemd. Handelscontacten met Dilmun, Magan en Meluhha worden met nadruk genoemd.
De originele inscripties van S. zijn slecht bewaard,
maar er zijn uit oudbabylonische tijd een aantal
afschriften van wijinscripties, die een beeld van de
regering van S. geven. De beslissende wending was
de overwinning behaald op Lugalzagesi van Uruk
en Umma, die gevangen genomen werd. S. werd aldus
meester van zuidelijk Mesopotamië. Mari en
Elam behoorden tot zijn invloedssfeer, terwijl hij in
ieder geval tot Ebla (Tell Mardikh), 70 km zuidelijk
van Aleppo, doordrong. De regering van S.
was voor het hele Nabije Oosten van beslissende
betekenis.
Lit. H. Hirsch, Die Inschriften der Könige von Agade (AfO
20, 1963, 1-82). C. J. Gadd (CAH3 1, 2, 1971, 417-434). E. Sollbergerkl.
R. Kupper, Inscriptions royales sumériennes et
akkadiennes (Paris 1971) 97.
(2) Sargon I,
koning van Assyrië,
zoon van Ikunu, een
van de koningen van de locale oudassyrische dynastie
van Assur (19e eeuw vC).
Lit. A. K. Grayson, Assyrian Royal Inscriptions 1 (Wiesbaden
1972) 17.
(3) Sargon II,
koning van Assyrië (722-705), die zijn
voorganger Salmanassar V
afzette; volgens slechts
één tekst was ook hij een zoon van
Tiglatpileser III.
Naar hem worden de latere assyrische koningen Sargoniden
genoemd. Sargons persoonlijkheid, slechts
herkenbaar via door anderen opgestelde teksten,
wijst op vermetelheid. Bij de geringe mogelijkheden
die andere teksten bieden, dient de chronologie van
de regering vooral gebaseerd te worden op de eponiemenkroniek,
waarmee echter niet alle moeilijkheden
ten aanzien van Babylonië kunnen worden
opgelost. De hardnekkige tegenstand van Mardukapaliddina
II, geholpen door Elam, dat S. bij Der
versloeg in 720(?), kon eerst in 710 gebroken worden.
S. maakte zich daarop koning van Babylon,
waar hij tot 707 bleef.
In Syrië maakte S. een eind aan de zelfstandigheid van de vazalstaat Karkemis in 717, nadat Hama al eerder door hem ingelijfd was. Ook verder naar het noordoosten en noordwesten werd een actieve veroveringspolitiek gevoerd. Beroemd is de z.g. Achtste Veldtocht, een verslag aan de god Assur over een campagne in het land der Manneeën, in Urartu, en tenslotte tegen het heiligdom van de god Haldi in Musyasjr in 714. De agressieve politiek in het noordwesten, waar Cilicië in 713 een provincie werd, werd S. tenslotte noodlottig: hij sneuvelde tegen de Kulumeeër Fispai, zoals de eponiemenkroniek lakoniek vermeldt.
In 717 begon S. aan zijn grootste bouwkundige
onderneming, de stichting van de nieuwe hoofdstad
Dur-Sarrukin.
Lit. H. Tadmor, The Campaigns of S. II (JCS 12, 1959, 2240).
A. G. Lie, The Inscriptions of S. II 1. The Annals (Paris
1929). Nieuwe bewerkingen van de inscripties worden door
J. Renger en H. W. Saggs voorbereid. [van Driel]