Assyrië (akkadisch aššur, grieks Ἀσσυρία) is de naam
van een land, dat zijn centrum had in een gebied
tussen de Tigris en de Boven Zab en in de 8/7e
eeuw uitgroeide tot een wereldrijk. Het is genoemd
naar de oudste hoofdstad Assur,
gelegen aan de westelijke oever van de Tigris. Aan de oostelijke
oever, tegenover Mosul ligt de grote puinheuvel
(Qujungik) van de laatste hoofdstad
Nineve, die in
612 vC ten onder ging. Ten noorden daarvan op de
plaats van het tegenwoordige Chorsabad bevinden
zich de ruïnes van Dur-Sarrukin, dat tijdens
Sargon
II (721-705) residentie is geweest. Ten zuiden van
Nineve aan de oostelijke oever ligt Nimrud waar de
ruïnes werden opgegraven van Kalach, de residentie
van Assurnasirpal II
(883-859). Een ander beroemd
centrum is het op de plaats van het tegenwoordige
Balawat gelegen Imgur-Enlil, dat vermaardheid
kreeg door de aldaar gevonden bronzen poorten
van Salmanassar III (858-824).
(I) A. omvatte oorspronkelijk een beperkt gebied met vruchtbare rivierdalen en hoogvlakten, dat in het noorden en oosten was afgegrensd door een hoog oprijzend gebergte. Het land is van zeer oude tijden af bewoond geweest door een landbouwende bevolking, getuige de vondsten van werktuigen en aardewerk uit alle prehistorische culturen, die in Mesopotamië geïdentificeerd zijn. De oudste literaire gegevens dateren van tussen 3000 en 2600. Semitische invloeden worden merkbaar onder Sargon van Akkad (ca. 2300), maar van een zelfstandige staat kan men eerst spreken na 2000. De stadsvorsten van A. waren vazallen van Sumer en Akkad, maar tijdens de zwakke regering van de koningen van Isin en Larsa namen zij hun kans tot vrijmaking waar. De door Ilusuma en Irisum gestichte akkadische dynastie, die ca. 1800 vC regeerde, was in strijd gewikkeld met Babylonië. In die periode bezat A. handelskolonies in Klein-Azië, waarover de in Kültepe gevonden zogenaamde cappadocische tabletten inlichtingen hebben verschaft. De namen der koningen zijn zuiver akkadisch, de kleinzoon van Irisum heette zelfs Sargon. Men krijgt daardoor de indruk dat zij hun oorlog tegen het zuiden beschouwden als een strijd tegen de vreemde invloeden van Elamieten en West-semieten. De oorkonden van het handelsarchief in Kültepe zijn gedateerd op oud-assyrische wijze naar hoge ambtenaren (eponymen) en niet naar belangrijke gebeurtenissen.
De brieven van Mari hebben de persoonlijkheid opgeroepen van Samsi-Adad, die tussen 1757 en 1734 over A. heeft geregeerd en een tijdlang de karavaanwegen naar het westen onder zijn controle heeft gehad. Hij was geen echte Assyriër, maar een Amoriet. Na zijn dood werd A. een provincie van het rijk van Hammurabi en kwam het onder de invloed van de Churrieten en van Mitanni.
(II) Eerst in periode der Kassieten en vooral onder Assuruballit I (1362-1327) begon A. weer op te treden als een onafhankelijke natie. Tegelijk ontbrandde opnieuw de strijd met Babylon in het zuiden om de hegemonie over Mesopotamië, die tot de ondergang van A. met wisselende uitkomst gevoerd zou worden. Tukulti-Ninurta I (1242-1206) onderwierp naburige landen en verwoestte Babylon. Een eerste bloeiperiode, die gepaard ging met een expansie tot aan de Libanon en de Middellandse Zee werd ingeluid door Tiglatpileser I (1114-1076). Hij vond echter de macht der Arameeën tegenover zich en deze dwongen de Assyriërs zich voorlopig op hun stamland terug te trekken.
Tot nieuwe politieke en militaire macht kwam A. onder Assurbanipal II, die in een meedogenloze strijd de arameese volken in het westen tot onderwerping dwong. De opgravingen in Kalach (Nimrud) riepen zijn activiteiten als bouwheer op. Hij heeft kunstenaars uit zijn gehele rijk aangetrokken om Kalach te verfraaien.
(III) Van de 9e eeuw af vormen nu de Assyriërs een voortdurende bedreiging voor de bewoners van Palestina en het OT bewaart daaraan de herinnering. Salmanassar III leverde bij Karkar slag tegen de geallieerde leger van elf koningen, waaronder ook Achab van Israël. Deze veldslag, die in 854 gestreden werd eindigde onbeslist, maar op de zogenaamde 'zwarte obelisk' ziet men Jehu van Israël of diens vertegenwoordiger, die met de Tyriërs en de Sidoniërs aan de koning van A. schatting brengt.
Tijdens de regering van Tiglatpileser III (743-726) bracht Menahem van Israël een zware schatting op (2Kg 15,19-20). Toen in 732 Damascus door de Assyriërs veroverd was, snelde Achaz van Juda naar Tiglatpileser om hem zijn onderwerping aan te bieden en hiermede begon de assyrische periode, die ruim een eeuw de bewoners van Palestina met schrik heeft vervuld.