Larsa(m) is de oude naam van het huidige Senkere,
40 km ten noordwesten van Nasiriyah, ca. 20 km
ten oosten van de Euphraat. De uitgestrektheid van
de ruïnes bedraagt ongeveer 2000 bij 1800 m; het
noordoostelijk gedeelte is oud-babylonisch, het zuidelijk
deel nieuw-babylonisch en seleucidisch. De
bewoning begon zeker in de vroeg-dynastieke tijd,
vermoedelijk al in de Djemdet Nasr periode, en
duurde tot in de parthische tijd. De bloeiperiode viel
vooral in de tijd van de Dynastie van L. Opmerkelijk
is dat een diepgraving niets ouders aantrof
dan resten uit de Ur III periode. Een passage over
een dynastie van L. in de tijd 'vóór de zondvloed' is
niet in de canonieke versie van de sumerische koningslijst
opgenomen. De belangrijkste god was äamas,
met gemalin Senirda; zijn tempel heette ook
hier Ebabbar. Een hele reeks inscripties wijst op
herstelwerkzaamheden door Urnammu, door diverse
koningen van de Dynastie van L., door een
Burnaburias, een Kadaismanenlil, door Adadaplaiddina
en door Nebuchadnezar.
Franse opgravingen onder leiding van A. Parrot
in 1932/33 legden een paleis van koning Nur-Adad
bloot, misschien rustend op een oudere constructie.
Verder zijn er woonhuizen uit de Ur III, de oudbabylonische,
de nieuw-babylonische en de seleucidische
periode.
Lit. A. Parrot (RA 30, 1933, 175-182; Syr 45, 1968, 205vv).
J. Marqueron (Syr 47, 1970, 261vv). Inscripties: M. Birot
(Syr45, 241vv). [van Driel]