Ninive, hoofdstad van het assyrische rijk in de 7e
eeuw vC. N. lag tegenover Mosul op de linkeroever
van de Tigris. Het totale stadsgebied meet ongeveer
4200 bij 2100 m. Er zijn twee hogere gedeelten:
Quyunjiq (ca. 800 bij 400 m), dat de tempel van
Ystar en grote paleizen van
Sanherib en
Aššurbanipal
bevat, en Nabi Yunus, dat tegenwoordig een
heiligdom van de profeet Jonas met bijbehorend
dorp draagt en een groot gebouw bevat dat tegelijk
tuighuis en paleis van Asarhaddon was.
Een deel van het heiligdom van Ištar zou door Maništusu van Akkad zijn gebouwd; ook is er een fragment van een wij-inscriptie van Naramsin gevonden. Uit de oud-assyrische tijd weten wij niets over N. Vermoedelijk was de streek in hurritische handen. Samšiadad I herbouwde de Ištar-tempel, doch in het archief uit Mari speelt N. geen rol.
De stad wordt in de proloog van de Codex Hammurapi
genoemd; daarna vernemen wij lange tijd
niets van haar. Uit tochten van het beeld van Istar,
dat een grote repuatie genoot, naar Egypte blijkt
dat de stad tot het Mitanni-rijk behoorde. Op welk
tijdstip N. deel ging uitmaken van het rijk dat zijn
uitgangspunt in Assur had, is niet met stelligheid te
zeggen. Zeer waarschijnlijk is dat
Assuruballit I
aan de Istartempel bouwde. Tot de grote uitbouw
door Sanherib
speelde N. vermoedelijk de rol van
regionale hoofdstad van het noordelijke landsgedeelte.
Tiglatpileser I
spreekt van een paleis, doch
misschien bestond het al onder
Salmanasser I. Dit
paleis werd vele malen herbouwd.
De geschiedenis van de opgravingen te N. is nauw verbonden met die van de beginnende archeologie van Mesopotamië: Botta, Layard, H. Rassam, Rawlinson, George Smith, King en Campbell Thompson moeten genoemd worden vanwege een reeks van campagnes tussen 1842 en 1932, die vooral het Brits Museum rijke buit hebben opgeleverd, soms onder operetteachtige omstandigheden. Vooral de reliëfs uit de paleizen van Sanherib en Assurbanipal verdienen vermelding, evenals de teksten van de z.g. bibliotheek van Assurbanipal. De iraakse Oudheidkundige Dienst is bezig met restauraties.
Archeologisch is speciaal de door M. E. L. Mallowan
uitgevoerde diepe opgraving aan de noordwestzijde
van de Istartempel van belang, waarbij vijf
hoofdfasen werden vastgesteld, waarvan de oudste
twee uit de Hassuna- en vroege Halaf-periode stammen,
de derde laat-Ubaid lijkt en de vierde de z.g.
Gawra-periode omvat (ca. Gawra XIA-VIIIB). De
laatste prehistorische fase, Ninive V, heeft de naam
aan een eigen type cultuur gegeven, ongeveer gelijktijdig
met de late Jamdat Nasr-periode, die echter
geeneenheidlijkt.
Lit. De literatuur over N. is zeer verspreid. Een overzicht
geeft R. Campbell/Thompson/R. W. Hutchinson, A Century
of Exploration at Nineveh (London 1929). Voor de laatste
serie opgravingen vgl. Annals of Archaeology and Anthropology
18-20, 1931/33. Zie verder R. S. Ellis, Bibliography
(Wiesbaden 1972) 59vv. N.-periode: M. E. L. Mallowan, Ninevite
5, in Festschr. Moortgat (Berlijn 1964) 142vv.
[van Driel]