Ninive

kaartNinive, hoofdstad van het assyrische rijk in de 7e eeuw vC. N. lag tegenover Mosul op de linkeroever van de Tigris. Het totale stadsgebied meet ongeveer 4200 bij 2100 m. Er zijn twee hogere gedeelten: Quyunjiq (ca. 800 bij 400 m), dat de tempel van Ystar en grote paleizen van Sanherib en Aššurbanipal bevat, en Nabi Yunus, dat tegenwoordig een heiligdom van de profeet Jonas met bijbehorend dorp draagt en een groot gebouw bevat dat tegelijk tuighuis en paleis van Asarhaddon was.

Een deel van het heiligdom van Ištar zou door Maništusu van Akkad zijn gebouwd; ook is er een fragment van een wij-inscriptie van Naramsin gevonden. Uit de oud-assyrische tijd weten wij niets over N. Vermoedelijk was de streek in hurritische handen. Samšiadad I herbouwde de Ištar-tempel, doch in het archief uit Mari speelt N. geen rol.

De stad wordt in de proloog van de Codex Hammurapi genoemd; daarna vernemen wij lange tijd niets van haar. Uit tochten van het beeld van Istar, dat een grote repuatie genoot, naar Egypte blijkt dat de stad tot het Mitanni-rijk behoorde. Op welk tijdstip N. deel ging uitmaken van het rijk dat zijn uitgangspunt in Assur had, is niet met stelligheid te zeggen. Zeer waarschijnlijk is dat Assuruballit I aan de Istartempel bouwde. Tot de grote uitbouw door Sanherib speelde N. vermoedelijk de rol van regionale hoofdstad van het noordelijke landsgedeelte. Tiglatpileser I spreekt van een paleis, doch misschien bestond het al onder Salmanasser I. Dit paleis werd vele malen herbouwd.


Een reliëf uit het paleis, 2 krijgsgevangen vrouwen en 1 soldaat (660 vC, RMO Leiden)

De grote betekenis van N. dateert van de regering van Sanherib (704-681), die in inscripties bericht over de bouw van muren en poorten en van het (zuidwestelijke) paleis. Asarhaddon bouwde vooral het ekal masarti op Nabi Yunus, Aššurbanipal werkte aan paleizen op Quyunjiq, vooral aan het noordelijke, en aan de Ištartempel. Een andere tempel werd, in ieder geval in later tijd, gedeeld door Nabu en Marduk. In 612 werd de stad door de Meden ingenomen. Zij is waarschijnlijk identiek met de ruïnes die Xenophon bij de verlaten plaats Mespila zag. Er zijn verder sporen van bewoning vanaf de hellenistische tijd tot in de middeleeuwen.

De geschiedenis van de opgravingen te N. is nauw verbonden met die van de beginnende archeologie van Mesopotamië: Botta, Layard, H. Rassam, Rawlinson, George Smith, King en Campbell Thompson moeten genoemd worden vanwege een reeks van campagnes tussen 1842 en 1932, die vooral het Brits Museum rijke buit hebben opgeleverd, soms onder operetteachtige omstandigheden. Vooral de reliëfs uit de paleizen van Sanherib en Assurbanipal verdienen vermelding, evenals de teksten van de z.g. bibliotheek van Assurbanipal. De iraakse Oudheidkundige Dienst is bezig met restauraties.

Archeologisch is speciaal de door M. E. L. Mallowan uitgevoerde diepe opgraving aan de noordwestzijde van de Istartempel van belang, waarbij vijf hoofdfasen werden vastgesteld, waarvan de oudste twee uit de Hassuna- en vroege Halaf-periode stammen, de derde laat-Ubaid lijkt en de vierde de z.g. Gawra-periode omvat (ca. Gawra XIA-VIIIB). De laatste prehistorische fase, Ninive V, heeft de naam aan een eigen type cultuur gegeven, ongeveer gelijktijdig met de late Jamdat Nasr-periode, die echter geeneenheidlijkt.


Lit. De literatuur over N. is zeer verspreid. Een overzicht geeft R. Campbell/Thompson/R. W. Hutchinson, A Century of Exploration at Nineveh (London 1929). Voor de laatste serie opgravingen vgl. Annals of Archaeology and Anthropology 18-20, 1931/33. Zie verder R. S. Ellis, Bibliography (Wiesbaden 1972) 59vv. N.-periode: M. E. L. Mallowan, Ninevite 5, in Festschr. Moortgat (Berlijn 1964) 142vv. [van Driel]


Kaart