Gudea

Gudea, stadsvorst van Lagaš, regeerde ca. 20 jaar tijdens de 2e helft van de 22e eeuw vC, kort voor de Ur-III periode (2142-2122 vC). Hij was de schoonzoon van zijn voorganger Urbaba, wiens moeder hogepriesteres was, en de belangrijkste vorst van de 2e dynastie van Lagas, onder wie deze staat zijn grootste bloei beleefde. De dynastie van G., die in de sumerische koningslijst (ANET 265v) merkwaardig genoeg niet wordt vermeld, werd met zijn voorgangers vanaf de 'grote vloed', in een eigen, zeer recent ontdekte, vermoedelijk ten tijde van G. ontstane koningslijst opgesomd. G. beheerste, ondanks de nominale suprematie der Gutium, tijdelijk grote gedeelten van Zuid-Sumerië, o.a. de steden Ur, Uruk en Nippur. De culturele bloei onder G. blijkt uit zijn omvangrijke bouwactiviteiten (vooral religieuze architectuur) op vele plaatsen, alsmede uit de hoge literaire creativiteit. De welvaart steunde vooral op landbouw en een uitgebreide handel met de omringende landen (Syrië-Libanon, Elam, het gebied van de Perzische Golf en verder naar het Zuiden), waaruit materialen en grondstoffen werden geïmporteerd. G. zelf liet vele inscripties achter: bouw- en wij-inscripties (zie bv. ANET 268v), vooral op talrijke diorieten standbeelden (hiervan zijn er ca. 20 bekend, zowel staand als zittend; sommige dragen de plattegrond van een bouwwerk) aangebracht. Het bekendste literaire produkt uit zijn tijd is de beroemde hymne, geschreven op twee grote cylinders van gebakken klei, waarin de (her)bouw van het Eninnu, de tempel van Ningirsu, de stadsgod van Lagas, en de inwijding ervan worden beschreven. De tekst van ruim 1300 regels, die ook vermeldt dat de opdracht tot het werk in een droomvisioen was ontvangen, is de oudste uitvoerige sumerische literaire compositie, die goed bewaard is gebleven. Sinds de ontdekking ruim 80 jaar geleden is hij een bron van kennis inzake sumerische taal, poëzie en godsdienst geweest, waarop nog steeds gestudeerd wordt. De vele standbeelden (zie bv. ANEP 431) tonen het fraai gemodelleerde, maar enigszins traditioneel uitdrukkingsloze gezicht van een vorst, die blijkens zijn jaarnamen veel energie aan culturele en religieuze zaken besteedde, al moest hij zich uiteraard van tijd tot tijd ook met politieke en militaire problemen inlaten. Na zijn dood onder Ur-III ontving hij goddelijke eer.


Lit. A. Parrot, Tello (Paris 1948; verslag van de vele opgravingscampagnes te Lagas/Girsu). A. Fa1kenstein/W. vom Soden, SAHG (Zürich 1953, 137v nr. 32: de grote bouwhymne). A. Falkenstein, Grammatik der Sprache Gudeas vom Lagas (I, II; Rome 1949-50). Id., Die Inschriften Gudeas vom Lagas 1, Einleitung (ib. 1966). E. Sollberger, The Rulers of Lagas (JCS 21, 1967 (gepubl. 1969) 279v). W. H. Ph. Römer, Zur heutigen Stand der Gudeaforschung (BiOr 26, 1969, 159-171). [Veenhof]


Lijst van Koningen Lijst van Namen