Lagaš (geschreven SIR.PUR.LA) is:
(1) naam van een stad geïdentificeerd te al-Hibā,
ca. 25 km ten oosten van Shatra en ca. 25 km ten
zuidoosten van Tello. Met een afmeting van ca. 3000
bij 1500 m, en een geschat oppervlak van ca. 480 ha
is al-Hibā één van de grootste ruïnes van Zuid-Mesopotamië.
Een deel van de stad met de tempels heette URU.KÙ, 'heilige stad'. Volgens oppervlakteonderzoek zou L. grotendeels verlaten zijn in de loop van de ED III periode; slechts de tempels werden herbouwd tot in de nieuw-sumerische tijd. Wel valt op dat nog Ur-Nanše de stadsmuur herbouwde, en. dat er nog in de oudbabylonische periode bewoning was.
Naast tempels van Ningirsu en Gatumdug was vooral het ib.gal genoemde heiligdom van Inanna van belang. Het blijkt een tempel op een terras binnen een ovale ommuring te zijn geweest, van een type dat ook te Obeid en te Khafadja aangetroffen is. De belangrijke tempels van L. worden herhaaldelijk genoemd in de inscripties van de dynastiën van Ur-Nanše en van Gudea. Politiek gezien moet L. van minder belang zijn geweest dan Girsu, het huidige Tello, dat sedert Ur-Nanše regeringszetel was. Waterstaatkundige oorzaken speelden hierbij vermoedelijk een rol.
Lit. R. Koldewey (ZA 2, 405vv). D. P. Hansen (Artibus
Asiae 32, 243vv). A. Falkenstein (AnOr 30, Rome 1966).
Th. Jacobsen (RA 52, 127v). Iraq 22, 1751. Sumer 25, 103vv.
(2) In de assyriologie benaming van een zuidbabylonische staat in de vroegdynastieke en nieuw-sumerische tijd waarvan Girsu (Tello) de hoofdstad was. De grote verwarring ten aanzien van de identificatie van de verschillende steden die tot het land L. behoorden heeft het feit dat de vorsten die in Girsu hun residentie hadden hun titulatuur vooral met L. verbonden de reden gemaakt voor het aannemen van een staat L. De meeste gegevens over de geschiedenis zijn afkomstig uit Tello. Naast Girsu en L. was ook Nina-Sirara (nu Shurgul) één van de belangrijkste steden, terwijl ook Bad-Tibira (Medain) genoemd moet worden. Uit administratieve teksten zijn veel kleine plaatsen bekend. De zeeprovincie Gu'abba was economisch belangrijk.
De geschiedenis van het land L. wordt vooral bepaald door de verhouding tot de aangrenzende staten Uruk, Ur en vooral Umma, terwijl er opvallend weinig bekend is over contacten met Elam, ook al zijn er mededelingen over strijd. De grensconflicten, meest met irrigatiekwesties op de achtergrond, duurden ook voort wanneer de vorsten van L. afhankelijk waren van suzereinen elders. De opgravingen te Tello hebben een onovertroffen reeks koningsinscripties uit de laatste periode van de vroegdynastieke tijd opgeleverd, zodat de geschiedenis van L. tot ongeveer 15 jaar vóór Sargon van Akkad teruggevoerd kan worden. Opmerkelijk is dat de vorsten van L., hoewel vaak van meer dan locale betekenis, geen plaats hebben gekregen in de sumerische koningslijst. Eannatum veroverde bv. Mari en versloeg Elam. Vooral het conflict met Umma om irrigatiewater uit het Euphraatsysteem, dat tot toevoer van Tigriswater en daarmee tot overirrigatie en bijbehorende uiteindelijke verzouting leidde, is goed bekend. De oudste dynastie van L. werd gevormd door Ur-Nanse, Akurgal, Eannatum, Enannatum I, Entemena, Ennannatum II, Enentarzid, Lugalanda en UruKAgina; na de nederlaag van deze laatste tegen Lugalzaggesi geraakte L. vermoedelijk direct onder Sargon van Akkad. Een inscriptie van Rimus bericht over een neergeslagen opstand van L. en andere steden.
De lotgevallen van L. tijdens het verval van de
dynastie van Akkad zijn niet alle even duidelijk, de
preciese chronologische positie van Gudea en zijn
directe voorgangers en opvolgers is nog steeds onzeker.
Bekend is dat Utuhegal van Uruk een grenskwestie
tussen L. en Ur regelde. Tijdens de Ur III-
tijd verloor het land L. de onafhankelijkheid, hoewel
de locale gouverneur een belangrijke positie innam
in verband met het behartigen van de belangen
in de oostelijke streken. In de oudbabylonische
periode maakte het land L. deel uit van het rijk van
Larsa. Volgens oppervlakteonderzoek raakte het
grotendeels ontvolkt. Eerst van de parthisch-seleucidische
periode tot in de middeleeuwen was de streek
weer bewoond.
Lit. A. Falkenstein (AnOr 30, Rome 1966). J. P. Grégoire, La
province meridionale de l'état de Lagash (Luxembourg 1962).
E. Sollberger, Corpus des inscriptions 'royales' présargoniques
de Lagas (Genève 1956). Id. (AfO 17, 1956, 29vv). Th.
Jacobsen (Sumer 25, 103vv). [van Driel]