Lucullus, romeinse staatsman en veldheer. Lucius
Licinius Lucullus (ca. 117-56 vC), geboren uit een voorname
plebejische familie, diende in de bondgenotenoorlog
onder Sulla, wiens trouwe aanhanger hij
was. Als diens quaestor nam hij deel aan de eerste
oorlog tegen Mithridates (87). Na in het Oosten
schepen en geld ingezameld te hebben, opereerde hij
daar succesvol. Als proquaestor bleef hij in Asia
tot 80, waarna hij aediel (79) en praetor (78) werd
om vervolgens, na een driejarige propraetuur in
Africa, samen met Marcus Aurelius Cotta in
74 het consulaat te bekleden. Als
consul werd hij
betrokken in een heftig conflict over het herstel
van het volkstribunaat. Om zijn tegenstander
Pompeius in Spanje te binden, zond hij hem overvloedig
geld voor de strijd tegen Sertorius. Zichzelf
bezorgde hij een buitengewoon commando tegen
Mithridates, zodat hij hetzelfde jaar nog naar
het Oosten vertrok. Na Cotta en Cyzicus te hebben
ontzet rukte hij Pontus binnen, welks hoofdstad
Cabira hij veroverde, zodat de koning zijn heil
zocht bij Tigranes van Armenië (71). De daarop
volgende winter wijdde hij zich aan het bestuur van
Asia; zijn financiële maatregelen en rechtvaardig bewind
waren een zegen, maar bezorgden hem de
vijandschap van de equites. Na mislukte onderhandelingen
met Tigranes voerde een nieuwe campagne
hem diep Armenië binnen, waar hij bij Tigranocerta
zegevierde en doordrong tot de hoofdstad
Artaxata (69-68).
De dreiging van een parthische interventie en van
verse vijandelijke troepen samen met de strenge
tucht brachten zijn troepen echter aan het muiten;
na enkele nederlagen moest hij terugtrekken. In
Rome bewerkten zijn tegenstanders dat de verdere
leiding van de oorlog in handen werd gelegd van
Pompeius (lex Manilia, 66). Vernederd keerde Lucullus
naar Rome terug om daar, dank zij Cicero, een verlate
triomf te vieren (63). Teleurgesteld in zijn verdere
politieke activiteiten, vooral tijdens het consulaat
van Caesar
(59), trok hij zich terug om de rest
van zijn leven te wijden aan de elegante levenskunst.
L. was een rijk en zeer ontwikkeld man, een kundig
strateeg, goed bestuurder en edel beschermer van
kunst en literatuur. Zijn te grote gestrengheid tegenover
de soldaten, de intriges van equites en andere
tegenstanders te Rome en daartegenover zijn gemis
aan demagogische talenten zijn de oorzaak geweest
van zijn politieke falen.
Lit. Plutarchus' leven van L. - M. Gelzer (PRE 13, 376-414).
J. M. Cobban, Senate and Provinces, 78-49 B.C. (Cambridge
1935). M. Villorese, Lucullo (Florence 1939). J. van Ooteghem,
Lucius Licinius L. (Namur 1959). [A. J. Janssen]