Terwijl de consul 12 lictoren tot zijn beschikking had, had de praetor er zes. Tot 337 zouden plebejers van de praetuur uitgesloten zijn geweest. Wegens de uitbreiding van de internationale betrekkingen van Rome werd in 242 vC een praetor peregrinus toegevoegd; deze was belast met de rechtspraak in gevallen waarbij vreemdelingen waren betrokken. De uitbreiding der overzeese provincies leidde in 227 vC tot een verdubbeling van het aantal praetoren tot vier, waardoor kon worden voorzien in het bestuur van Sicilië en Sardinië (praetor provincialis). Met het oog op Spanje werd dit aantal verhoogd tot zes. Hun functie als provinciebestuurders maakte het bezit van militaire bevoegdheden des te meer noodzakelijk.
In de 2e eeuw vC hielden de praetor urbanus en peregrinus zich vooral met de rechtspraak bezig. Een van hen was voorzitter van de in 149 vC ingestelde vaste criminele gerechtshoven (quaestio perpetua). In die kwaliteit heet hij praetor quaesitor. Sulla verhoogde het aantal praetoren tot acht en bepaalde, dat zij allen voor het verrichten van hun rechterlijke taken gedurende hun ambtsjaar in Rome moesten blijven en pas daarna, na prorogatio imperii, als propraetor het bestuur van een provincie op zich mochten nemen. Augustus deed deze hervorming echter teniet.
Ook reduceerde hij hun onder
Caesar tot 16 gestegen
aantal tot 12.
De praetor werd gekozen in de comitia centuriata, had het imperium minus en het recht de senaat bijeen te roepen en voor te zitten. Hij droeg een toga praetexta en zat op een sella curulis. Bij het aanvaarden van zijn ambt vaardigde hij een edict uit, waarin hij de door hem toe te passen rechtsregels bekend maakte. Dit edictum praetorium kon in de loop van het jaar aangevuld worden. Op deze wijze zijn de praetoren tot in de keizertijd toe van grote betekenis geweest voor de ontwikkeling van het romeins recht. Onder de keizers devalueerde hun functie echter snel. De voornaamste taak van de praetor urbanus werd toen het organiseren van spelen.
Lit. G. Wesenberg (PRE 22, 1581-1605). C. Koch (PRE 22,
1605-1607). - Th. Mommsen, Römisches Staatsrecht 2,
(Leipzig 1877) 185-228. T. R. S. Broughton, The Magistrates
of the Roman Republic 1-2 (New York 1951v). E. S.
Staveley, The Constitution of the Roman Republic 1940-1954
(Historia 5, 1956, 74-122). [A. J. Janssen]