In tegenstelling tot de hogere klasse van de patricii werd de grote massa der romeinse burgers met plebs aangeduid. Later werd het woord ook gebruikt voor het arme volk of het roerige gepeupel. Een etnologisch venchil tussen beide groepen kan niet worden aangetoond. Evenmin is aan te nemen dat de plebs ontstaan zou zijn uit de clientela (cliens).
Waarschijnlijk vertegenwoordigde zij oorspronkelijk tegenover de patricische grootgrondbezitters de kleine boeren, waarbij later handwerkslieden, handelaars en latijnse immigranten kwamen. Wegens het ontbreken van goddelijke stamvaders waren aan de plebejische gentes auspicia publica en imperium en aldus de hoogste ambten en het senaatslidmaatschap ontzegd. In de comitia centuriata kwamen door de daar gevolgde stemmethode de plebejers nauwelijks aan bod, terwijl in de comitia tributa een eventuele clientela hun vrijheid van stemmen kon beknotten. De eigen vergaderingen van de plebs heetten concilium plebis, haar besluiten plebiscitum. Ook was de p. sociaal achtergesteld en verkeerde zij in een toestand van rechtsonzekerheid. Mede door haar militaire en maatschappelijke onmisbaarheid wist zij echter, soms met radicale middelen, haar eisen door te drukken.
De instelling van eigen ambten (tribunus en aedilis plebis, 494 vC) en de toelating tot de hoogste functies en de senaat (krachtens de leges Liciniae Sextiae, 367 vC), de codificatie van het recht Wetten der twaalf tafelen, 450 vC), de geleidelijke opheffing van de sociale achterstelling (door de lex Canuleia, 445 vC, het optreden van de Gracchen e.a.) en de uitbreiding van de rechtsgeldigheid van de plebiscita tezamen met de afschaffing van de senaatsgoedkeuring daarop (lex Hortensia, 287 vC) beëindigden de standenstrijd. Zo vervaagde dan ook het onderscheid tussen patriciërs en plebejers, al bleef dit formeel voortbestaan. De na de tweede punische oorlog opgekomen p. urbana was dan ook van een geheel ander karakter:
zij ontstond uit bezitlozen, Italiërs en vrijgelatenen,
die vooral in de stad samendromden en rustig gehouden werden
met brood en spelen. Tijdens de burgeroorlogen van de le
eeuw vC werd deze tot gepeupel geworden plebs door gewetenloze
politici vaak
voor eigen doeleinden misbruikt. In deze tijd werden
ook door een transitio ad plebem (opgeven van het
patriciaat) patriciërs tot het volkstribunaat toegelaten.
Omgekeerd werden, om het uitstervende patriciaat te redden,
Caesar en Octavianus bij de wet
gemachtigd plebejers tot patriciërs te verheffen, welk
recht na Titus zonder meer op de keizer overging.
Lit. W. Hoffmann, H. Siber (PRE 21, 73-187). - G. Oberdner,
Patriziato e plebe dello svolgimento delle origini romane.
Appunti critici (Muaan 1912). M. E. Park, The Plebs in Cicero's
Days. A shldy oi their provenance and their employment (Diss.
Cambridge Mass. 1918). N. Maxey, Occupations
of the Lower Clarses in Roman Society (Chicago 1938). D.
van Berchem, Les distributions de ble et d'argent à la plebe
romaine sous l'Empire Diss. Genève 1939). U. von Lubtow,
Das römische Volk. Sein Staat und sein Recht (Frankfurt
1955). Z. Yavetz, The Plebs Urbana and thc Abolition of
Debts Tel-Aviv 1958). J. Gagé, Les classes sociales dans
L'empire romain (Paris 1964). Z. Yavetz, Plebs and Princeps
(Oxford 1969). [A. J. Janssen]