Tribunus plebis

Tribunus plebis, volkstribuun (demarchos), romeinse plebejische ambtenaar. Deze functie, die na de eerste secessio plebis in 494 vC, volgens anderen echter in 471 vC zou zijn ingesteld, houdt zeker verband met de tribus. Het oorspronkelijk aantal van twee zou toen gestegen zijn tot vier, een voor elke tribus, en steeg in 449 vC tot tien. De tribuni werden voor één jaar gekozen in een concilium plebis, dat tribusgewijs bijeen kwam (comitia tributa). Hun voornaamste taak was het de plebs te beschermen tegen de willekeur van patricische ambtenaren en senaat. Het ambt stond dan ook slechts open voor plebejers; overgang naar de plebs was onontkoombare voorwaarde voor patricische gegadigden. Om de plebejers afdoende in bescherming te kunnen nemen beschikten de tribuni over het vetorecht (ius auxilii, ius intercessionis) tegenover maatregelen van magistraten en senaat, met uitzondering van de dictator, de censor in de uitoefening van de potestas censoria en wellicht ook de interrex. Zelf stonden zij alleen bloot aan een veto door een collega (intercessio collegae).

Tot bescherming van hun persoon genoten zij onschendbaarheid (sacrosanctitas). Hun helpers waren de aediles plebis. De tribuni plebis konden de plebs in vergadering bijeenroepen, deze voorzitten en er plebiscita doen aannemen (ius agendi cum plebe), die oorspronkelijk alleen voor de plebs bindend waren. In het ius coercitionis bezaten zij een zekere juridische of disciplinaire bevoegdheid, waardoor zij boeten konden opleggen (ius multae capionis), beslag konden leggen (ius pignoris capionis) en in hechtenis konden nemen (ius prensionis). Volkstribunen werden inauspicato (augurium) gekozen, misten het imperium en de insignia van andere belangrijke magistraten; hun zetel was het subsellium.

De invloed en betekenis van de tribuni namen gestadig toe en bereikten een hoogtepunt, toen een lex Hortensia in 287 vC bepaalde dat de plebiscita, die tot dan toe ook de goedkeuring van de senaat behoefden, bindend zouden zijn voor heel het volk. Ook kregen zij het recht om de senaat, waarin zij daarvoor slechts als toehoorders waren toegelaten, bijeen te roepen en er wetsvoorstellen in te dienen. Bekende volkstribunen waren de gebroeders Gracchus, Drusus en Saturninus. In 122 vC brak Gaius Gracchus met de bepaling die herverkiezing voor het volkstribunaat uitsloot. Nadien werd het tribunicische vetorecht besnoeid. Op het eind van de 2e eeuw vC verleende een lex Atinia nog aan oud-tribunen het recht om in de senaat het woord te voeren. Sulla echter beperkte in 82 vC de wetgevende macht en de rechterlijke bevoegdheden van de tribuni en sloot hen van de overige ambten uit. In 75 vC werd deze laatste bepaling echter weer opgeheven, waarop in 70 vC een lex Aurelia (Cotta) onder het consulaat van Pompeius en Crassus volgens hun belofte de vroegere bevoegdheden herstelde. Het grote belang van de functie blijkt nog uit het feit dat Caesar als dictator in 45 vC de tribunicische onschendbaarheid genoot. En in 35 vC verleende het volk aan Octavianus de tribunicia potestas voor het leven. Zij bleef ook daarna een van de krachtigste fundamenten van het keizerschap. Jaarlijks toegekend aan de vorst diende zij ook als uitgangspunt voor de telling van de regeringsjaren. Ofschoon het republikeinse volkstribunaat ook toen nog bleef bestaan, bracht zijn toekenning aan de keizer toch een uitholling van de functie met zich mee. Het ambt verloor zijn onafhankelijkheid en vrijwel elke praktische betekenis. Reeds onder Augustus werden de tribuni plebis een soort hoofdstedelijke beambten, daar uit hen, evenals uit de aediles en de praetores, ieder jaar de vertegenwoordigers van de stedelijke regiones werden gekozen. Onder Severus Alexander ging het ambt ten onder, ook al bleef de titel tot in de 5e eeuw bestaan.


Lit. J. Lengle SPRE 6A, 2454-2490). - Th. Mommsen, Römisches Staatsrecht 2,1² (Leipzig 1877) 261-318. A. Momigliano, Ricerche sulle magistrature romane. 3. L'origine del tribunato della Plebe (Bullettino della Commissione Archeologica Communale di Roma 59, 1931, 157-177). G. Niccolini, Il tribunato della plebe (Milaan 1932). Id., I fasti dei tribuni della plebe (ib. 1934). H. Siber. Die plebejischen Magistraturen bis zur lex Hortensia (Leipzig 1936). F. Altheim, Lex Sacrata. Die Anfänge der plebeischen Organisation (Amsterdam 1940). J. Bleicken, Das Volkstribunat der klassischen Republik (München 1955). [A. J. Janssen]


Register