Tot bescherming van hun persoon genoten zij onschendbaarheid (sacrosanctitas). Hun helpers waren de aediles plebis. De tribuni plebis konden de plebs in vergadering bijeenroepen, deze voorzitten en er plebiscita doen aannemen (ius agendi cum plebe), die oorspronkelijk alleen voor de plebs bindend waren. In het ius coercitionis bezaten zij een zekere juridische of disciplinaire bevoegdheid, waardoor zij boeten konden opleggen (ius multae capionis), beslag konden leggen (ius pignoris capionis) en in hechtenis konden nemen (ius prensionis). Volkstribunen werden inauspicato (augurium) gekozen, misten het imperium en de insignia van andere belangrijke magistraten; hun zetel was het subsellium.
De invloed en betekenis van de tribuni namen gestadig
toe en bereikten een hoogtepunt, toen een lex
Hortensia in 287 vC bepaalde dat de plebiscita, die
tot dan toe ook de goedkeuring van de senaat behoefden,
bindend zouden zijn voor heel het volk.
Ook kregen zij het recht om de senaat, waarin zij
daarvoor slechts als toehoorders waren toegelaten,
bijeen te roepen en er wetsvoorstellen in te dienen.
Bekende volkstribunen waren de gebroeders
Gracchus, Drusus en
Saturninus. In
122 vC brak Gaius Gracchus met de bepaling die
herverkiezing voor het volkstribunaat uitsloot. Nadien
werd het tribunicische vetorecht besnoeid. Op
het eind van de 2e eeuw vC verleende een lex Atinia
nog aan oud-tribunen het recht om in de senaat het
woord te voeren. Sulla echter beperkte in 82 vC de
wetgevende macht en de rechterlijke bevoegdheden
van de tribuni en sloot hen van de overige ambten
uit. In 75 vC werd deze laatste bepaling echter weer
opgeheven, waarop in 70 vC een lex Aurelia
(Cotta) onder het consulaat van Pompeius en
Crassus volgens hun belofte de vroegere bevoegdheden herstelde.
Het grote belang van de functie blijkt nog uit het
feit dat Caesar als
dictator in 45 vC de tribunicische
onschendbaarheid genoot. En in 35 vC verleende
het volk aan Octavianus de tribunicia potestas voor
het leven. Zij bleef ook daarna een van de krachtigste
fundamenten van het keizerschap. Jaarlijks toegekend aan
de vorst diende zij ook als uitgangspunt
voor de telling van de regeringsjaren. Ofschoon het
republikeinse volkstribunaat ook toen nog bleef bestaan,
bracht zijn toekenning aan de keizer toch een
uitholling van de functie met zich mee. Het ambt
verloor zijn onafhankelijkheid en vrijwel elke praktische
betekenis. Reeds onder Augustus werden de
tribuni plebis een soort hoofdstedelijke beambten,
daar uit hen, evenals uit de aediles en de praetores,
ieder jaar de vertegenwoordigers van de stedelijke
regiones werden gekozen. Onder Severus Alexander
ging het ambt ten onder, ook al bleef de titel tot in
de 5e eeuw bestaan.
Lit. J. Lengle SPRE 6A, 2454-2490). - Th. Mommsen, Römisches
Staatsrecht 2,1² (Leipzig 1877) 261-318. A. Momigliano, Ricerche
sulle magistrature romane. 3. L'origine del tribunato della Plebe
(Bullettino della Commissione Archeologica Communale di Roma
59, 1931, 157-177). G. Niccolini, Il tribunato della plebe (Milaan
1932). Id., I fasti dei tribuni della plebe (ib. 1934). H. Siber. Die
plebejischen Magistraturen bis zur lex Hortensia (Leipzig 1936). F.
Altheim, Lex Sacrata. Die Anfänge der plebeischen Organisation
(Amsterdam 1940). J. Bleicken, Das Volkstribunat der klassischen
Republik (München 1955). [A. J. Janssen]