Dictator, in de meeste steden van de latijnse bond de
gewone hoogste magistraat (dictator Latinus), bij de Romeinen
een buitengewone magistraat met imperium,
op voorstel van de senaat benoemd door een consul.
De dictator, die een magister equitum als assistent benoemde,
had de hoogste machtsbevoegdheid en was
niet onderworpen aan veto of provocatio; alle
overige magistraten waren aan hem ondergeschikt.
Zijn ambtsduur mocht echter de zes maanden niet
overschrijden. In hoge militaire nood werd een dictator
optima lege ( = onder de beste voorwaarde) benoemd rei gerundae of seditionis
sedandae causa ( = om oorlog te voeren of een opstand te bedwingen).
De dictator imminuto iure creatus ( = gekozen met verminderd recht) verrichtte
slechts bepaalde bestuurlijke of godsdienstige
handelingen als het houden van comitia, de senaatskeuze
of de religieuze spijkerslag. 24 lictores vergezelden
een dictator.
In 356 vC werd het ambt opengesteld voor plebejers.
Na 202 vC komen geen dictatores met beperkte competentie meer voor.
De latere dictaturen verschilden zeer van de vroegere
in doel en tijdsduur. Sulla werd in 82 voor
onbepaalde tijd benoemd tot dictator legibus scribundis
et rei publicae constituendae (= om wetten te schrijven en de
staat in te richten). Na een omvangrijke
wetgevende arbeid legde hij in 79 zijn ambt vrijwillig
neer. Caesar, in 49 en 48 reeds dictator, kreeg na
de slag bij Thapsus
(46) deze functie voor tien jaar
en in 44 voor het leven (dictator perpetuus). Na zijn dood
schafte een Lex Antonia het ambt voorgoed af.
Lit. W. Liebenam (PRE 5, 370-390). - W. Soltau, Der
Ursprung der Diktatur (Hermes 49, 1914, 352-368). F. Bandel,
Die römischen Diktaturen (Diss. Breslau 1910). U. Wilcken,
Zur Entwicklung der römischen Diktatur (Abh. Preuss. Akad.
der Wiss., Berlin 1940). T. Broughton, The Magistrates of
the Roman Republic 1-3 (New York 1951-1960). D. Cohen,
The Origin of Roman Dictatorship (Mnemosyne 1957, 300-318).
[A. J. Janssen]