Sulla, romeins veldheer en staatsman (138-78 vC).
Lucius Cornelius Sulla Felix, uit een vrij onbekend
patricisch geslacht, oogstte zijn eerste faam door de
gevangenneming van Iugurtha in Afrika, waar
hij zich verrijkte (105). Na tegen de Cimbri en in
het Oosten gevochten te hebben steeg zijn roem in
de bondgenotenoorlog, wat hem het consulaat voor
88 opleverde. Zijn vierde huwelijk, met
Caecilia Metella, versterkte zijn positie in de
binnenlandse politiek, waarbij hij betrokken raakte
door het optreden van de volkstribuun
Sulpicius Rufus. Diens voorstel het opperbevel tegen
Mithridates aan Marius
toe te vertrouwen deed Sulla
besluiten tegen Rome op te rukken, waar hij - fel
tegenstander van de populares - een periode van
militaire dictatuur inleidde, de wetten van Sulpicius
te niet deed en zelf het oppercommando tegen Mithridates
kreeg. Hierna vertrok hij naar het Oosten.
In Griekenland, waar velen hun hoop op de pontische
koning hadden gesteld, trad Sulla barbaars op;
hij plunderde de tempels van Delphi,
Epidaurus en
Olympia
en bestormde Athene en het door
Archelaus
hardnekkig verdedigde Piraeus, die door
moorden, plunderingen en brand zwaar werden geteisterd
(86). Na overwinningen bij Chaeronea en
Orchomenus kwam,
mede onder druk van de toestand te Rome,
de voor Mithridates niet ongunstige
vrede van Dardanus tot stand (85): de vorst kreeg,
na uitlevering van zijn vloot en betaling van een
schadeloosstelling, zijn vroegere rijk terug. Zijn
aanhangers werden bestraft, vazalkoningen in hun
macht hersteld en de provincie Asia gereorganiseerd.
Door grote beloningen en verzachting van de
discipline verzekerde Sulla zich van de loyaliteit van
zijn troepen.![]() |
Sulla houdt een triomftocht |
Vreselijk was hierop zijn wraak. Vele tegenstanders werden zonder meer neergestoken, steden geplunderd, land onteigend en talloze burgers vielen ten offer aan de proscripties, waarbij de verkoop van onteigend bezit Sulla's financiële positie versterkte. De hierop volgende leges Corneliae brachten grote wijzigingen in het staatsbestel. Het ledenbestand van de senaat, die het hoogste gezag zou hebben, werd met 300 door het volk gekozen equites en centuriones tot 600 uitgebreid; het lidmaatschap zou voortaan open staan voor quaestores. Wetten behoefden zijn goedkeuring. Door het ambt van censor niet langer te bezetten, verviel diens controle op de senatoren. De rechterlijke bevoegdheden van de volkstribunen werden overgedragen aan senatoriale quaestiones, wier aantal tot zeven werd uitgebreid. Het volkstribunaat werd verder ontkracht door de tribunen van het senaatslidmaatschap en een ambtelijke loopbaan uit te sluiten en door hun wetgevende bevoegdheid en hun vetorecht te beperken. Magistraten en promagistraten, wier rechten en verpiichtingen nader werden omschreven, zouden aan een strengere controle onderworpen worden. Het aantal quaestores werd op 20, dat van de praetores ter uitbreiding van de provinciale magistratuur op 8 en dat van de pontifices en auguren op 15 gebracht, de decemviri sacris faciundis door coöptatie uitgebreid tot quindecimviri. De wettelijke leeftijd voor het senaatslidmaatschap werd op 30 jaar gesteld. Heringevoerd werd de bepaling dat voor het opnieuw uitoefenen van eenzelfde functie een wachttijd van 10 jaar was vereist. Na hun ambtsjaar te Rome zouden consuls en praetoren als proconsuls en propraetoren naar een provincie gaan. Voor verraderlijk gedrag van provinciale gouverneurs werden straffen vastgesteld, voor bepaalde misdrijven vaste gerechtshoven (quaestiones perpetuae) ingesteld. Graanuitdelingen (frumentationes) werden afgeschaft.
Als 'vader en redder' vierde Sulla aanvang 81 een
triomf. Bij velen echter heerste ontevredenheid,
vooral om zijn hard optreden tegen zijn tegenstanders
en de vestiging van veteranen te midden van
de overwonnenen. In 79 legde Sulla de dictatuur, die
in macht en duur onbeperkt was en als een
voorafspiegeling mag gelden van de latere machtspositie
van Caesar
en het tweede triumviraat, neer, maar
behield ook daarna nog zijn autoriteit. Hij trok zich
terug in Campanië, waar hij zich wijdde aan de
genoegens des levens en aan het schrijven van
gedenkschriften (Hypomnemata). Spoedig daarop echter
maakte een ernstige ziekte een einde aan zijn
leven (78). Zijn staatbegrafenis op de Campus Martius
geschiedde met buitengewone luister.
Lit. Plutarchus' leven van Sulla - F. Fröhlich (PRE 4,
1522-1566). M. A. Levi, Silla (Milaan 1924). J. Carcopino, Sylla
(Paris 1931). Carolina Lanzani, Lucio Cornelio Silla dittatore.
Storia di Roma negli anni 82-78 a.c. (Milaan 1936).
C. C. van Essen, Sulla als bouwheer (Groningen 1940). W.
Schur, Das Zeitalter des Marius und Sulla (Klio, Beiheft 46,
Leipzig 1942). I. Calabi, I commentarii di Silla come fonte
storica (Memorie della classe di scienze morali e storiche
della Accademia dei Lincei 3, 1950, 245-302). H. Volkmann,
Sullas Marsch auf Rom (München 1958 = 1969). P. Green, Der
Purpur der Macht. Das sind: die Memoiren des hochberuhmten
Lucius Cornelius Sulla (Stuttgart 1960). E. Badian,
Forschungsbericht. From the Gracchi to Sulla (Historia 11,
1962, 197-233, 234-245). V. Sambito, La dittatura di Silla
(Palermo 1963). B. Wosnik, Untersuchungen zur Geschichte
Sullas (Diss. Wurzburg 1965). U. Laffi, Il mito di Silla
(Athenaeum 45, 1967, 177-213, 255-277). R. E. Marino, Aspetti
della politica interna di Sulla (Palermo 1974). G.
Urögdi, L'épée
et la loi. L'Époque de Marius et de Sulla (Budapest 1974). E.
Valgiglio, L'autobiografia di Silla nelle biografie di
Plutarco (Studi Urbinati 49, 1975, 245-281). A. Keaveney,
S. The last republican (Beckenham 1983). [A. J. Janssen]