Olympia (Ὀλυμπία), naam van een beroemd grieks
heiligdom van Zeus, gelegen in het westen van de
Peloponnesus aan de voet van de Cronus-heuvel
nabij het punt waar de Cladeus, die de westelijke
grens van het terrein komt, uitmondt in de
benedenloop van de Alpheüs (op ca. 18 km van diens
monding). Het dal is vruchtbaar en
fraai en heeft al vroeg bewoners getrokken;
er zijn vondsten gedaan uit de bronstijd en uit de
myceense periode. De roem die van deze plaats over
de hele oude (en moderne) wereld is uitgegaan
berust op de internationale sportwedstrijden die er
iedere vier jaar plaatsvonden.
Afgezien van het grote aantal standbeelden, vaak
voorzien van inscriptie, die herinnerden aan
kampioenschappen in de wedstrijden, stond het domein
van O. in de oudheid vol met altaren en cultusplaatsen;
hiervan zijn wij goed op de hoogte, omdat
Pausanias uitvoerig heeft opgetekend wat hij ter
plaatse aantrof; de opgravingen bevestigden zijn
notities op eclatante wijze. Maandelijks werden
processies gehouden langs deze heilige plaatsen en
offers gebracht; ongeveer zeventig erediensten zijn
bekend, waaronder, dank zij het conservatieve karakter
van de griekse religie, zeer oude; er zijn archeologische
aanwijzingen dat reeds in het tweede
millennium, vóór de bouw van de Hera-tempel, ter
plaatse de aardgodin Ge
werd vereerd. Ook de
cultus van Pelops kan ouder zijn geweest dan het
Pelopium (17), dat uit de 4e eeuw dateerde; misschien
geidt iets dergelijks voor het heiligdom der Godenmoeder,
het Metroum (19).
Achter de Hera-tempel bouwde men, evenals te Delphi, schatkamers (20), waarin de verschillende griekse staten groepeerden wat er van hun kant aan kostbare geschenken aan het heiligdom werd aangeboden.
In de archaïsche tijd strekte zich tot voor die schatkamers het stadion (21) uit, de plaats bij uitstek voor de centrale wedstrijd, het hardlopen. Later is het stadion verschillende keren verbouwd en naar het oosten opgeschoven.
Uit de 5e eeuw (457 vC) dateerde de grote
tempel
van Zeus (23),
uitgevoerd in kalksteen, een dorische
peripteros
(6 bij 13 zuilen, 28 x 64 m) op een stylobaat
van 3 m hoogte. Bekend zijn de vele waterspuiers
(leeuwekoppen) uit verschillende fasen van de kunstgeschiedenis,
omdat ze bij herhaling na aardbevingen
moesten worden vervangen, en beroemd de gevelsculpturen,
die aan de oostzijde de voorbereidingen
tot de wagenrace tussen Pelops en
Oenomaus met
als middenfiguur Zeus, in de westelijke gevel de
strijd tussen Lapithen
en Centauren met als
centrale figuur Apollo weergeven; het zijn hoogtepunten
van de zogenaamde strenge stijl. De metopen
beelden de twaalf werken van Heracles uit. Indrukwekkende
fragmenten van deze sculpturen bevinden
zich in het museum ter plaatse.
Van de cellawanden van de Zeus-tempel vinden we een repliek een eind westelijker, in de latere byzantijnse kerk; dit was het atelier van Phidias, die hier in proefopstelling kon werken aan zijn 12 m hoog Zeus-beeld van goud en ivoor, het belangrijkste stuk in de tempel, daterend uit de tweede helft van de 5e eeuw vC.
In de 4e eeuw werden nog vele kleinere gebouwen toegevoegd en werd het hele terrein opnieuw geordend en omheind. Het stadion werd oostwaarts verschoven en de aldus tot stand gekomen scheiding van de rest van de Altis (dat is de naam van het heilige domein) maakte het mogelijk zuilengalerijen te bouwen welke die scheiding accentueerden.
Op het einde van de 4e eeuw kwam, even buiten de Altis, het eerste grote profane gebouw tot stand, het Leonidaeum, een soort hotel voor aanzienlijke gasten (11). De ronde toegangspoort naar het stadion is laat-hellenistisch.
Verder hebben nog verschillende verbouwingen
plaats gehad voor het bezoek van keizer
Nero in
67 nC.
Eind 3e eeuw nC werd O. geteisterd door invallen
van Heruliërs;
men verschanste zich toen rondom
de tempel. Branden en aardbevingen verhaastten de
afbraak, en de rivieren bedekten wat die lieten staan
met een dikke laag modder, die praktisch alles aan
het oog onttrok. Toch heeft in 1766 een der eerste
in archeologie geïnteresseerde reizigers, R. Chandler,
de plaats herkend; het eerste onderzoek werd
verricht door Fransen onder A. Blouet; systematische
opgravingen zijn ondernomen door het Deutsche
Archäologische Institut, voornamelijk tussen
1875 en 1881 (E. Curtius en F. Adler) en tussen
1938 en 1966 (E. Kunze en H. Schleif).
Lit. Pausanias, Periegesis 5,1-6,21. - U. Jantzen (EAA 5, 635-656). - Opgravingsverslagen: Olympia. Die Ergebnisse der von dem Deutschen Reich veranstalteten Ausgrabungen (Berlin 1890-1897 = Amsterdam 1966): 1. F. Adler/E. Curtius /W. Dörpfeld/P. Graef/J. Partsch/R. Weil, Topographie und Geschichte von O. (mit Kartenmappe, 1897); 2. F. Adler/ R. Borrmann/W. Dörpfeld/F. Graeber/P. Graef, Die Baudenkmaler von O. (mit zwei Tafelmappen, 1892-1896); 3. G. Treu, Die Bildwerke von O. in Stein und Thon (mit Tafelmappe, 1894-1897); 4. A. Furtwängler, Die Bronzen und die ubrigen kleineren Funde von O. (mit Tafelmappe, 1890); 5. W. Dittenberger/K. Purgold, Die Inschriften von O. (1896). Berichte über die Ausgrabungen in O. (negen delen verschenen, Berlin 1937-1973). Olympische Forschungen (monografieën; zeven delen verschenen, ib. 1944-1972). - V. Laloux/ P. Monceaux, Restauration d'Olympie (Paris 1889). W. W. Hyde, Olympic Victor Monuments and Greek Athletic Art (Washington 1921). E. N. Gardiner, O. Its History and Remains (Oxford 1925). W. Dörpfeld e.a., Alt-O. Untersuchungen und Ausgrabungen zur Geschichte des ältesten Heiligtums von O. und der älteren griechischen Kunst 1-2 (Berlin 1935). H.-V. Herrmann, Zur altesten Geschichte von O. (Mitteilungen des Deutschen Archäologischen Instituts, Athenische Abteilung 77, 1962, 3-34). B. Ashmole/N. Yalouris/A. Frantz, O. The Sculptures of the Temple of Zeus (London 1967). H.-V. Herrmann, O. Heiligtum und Wettkampfstatte (München 1972). A. Mallwitz, O. und seine Bauten (ib. 1972). [te Riele]