Olympische spelen (τὰ Ὀλύμπια), beroemdste panhelleense agon, als een religieus feest ter ere van Zeus Olympius te Olympia om de vier jaar gevierd, van vóór 776 vC tot 393 nC, toen de christelijke romeinse keizer Theodosius de Grote ze verbood. Ze waren toegankelijk voor alle vrije Grieken en later ook voor de Romeinen, mits men een blanco strafregister had. Voor, tijdens en na de spelen, die sinds 472 vC vijf dagen duurden, heerste er in Griekenland een godsvrede van ongeveer twee maanden.
De o. s. vonden plaats in augustus of september in het onlangs opgegraven stadion van Olympia, dat direct aansluit bij het tempelgebied aldaar. Op de eerste en laatste dag werd er geofferd en gefeest; op de resterende drie dagen werd het wedstrijdprogramma afgehandeld. In 776 vC was er nog maar één nummer, de stadionloop (ca. 190 m); in de loop der tijden werden toegevoegd andere loopnummers - zoals in 724 vC de diaulos of dubbele stadionloop (ca. 400 m) en in 720 de dolichos (ca. 1150 of 2300, soms ca. 4000 m) -, in 708 worstelen en de vijfkamp (worstelen, hardlopen, verspringen, discus- en speerwerpen), in 688 boksen, in 680 hippische wedstrijden (wagenrennen en paardrennen) en in 648 het pankration (een combinatie van worstelen en boksen, waarbij alle middelen waren waren toegestaan, zelfs wurgen en bijten.) Zie ook de lijst van Olympische Sporten. De deelnemers waren ingedeeld in drie leeftijdscategorieën; jongens (sinds 632), jongemannen ('baardlozen') en mannen.
Aanvankelijk domineerden Spartanen en andere Peloponnesiërs in de spelen; welgestelde, adellijke heren speelden er de hoofdrol. Sinds in 520 een hardloopwedstrijd voor hoplieten toegevoegd was, kon ook de middenklasse van de griekse steden deelnemers leveren. Vanaf ca. 400 vC zouden ook atleten van lagere sociale afkomst deelgenomen hebben. In de hellenistische en romeinse tijd kwamen de beroepsatleten sterk opzetten; hun deelname aan de o.s. vormde geen probleem.
De deelnemers aan de spelen moesten 30 dagen voor de aanvang in 'trainingskamp' gaan in Olympia, onder toezicht van de commissie van Hellanodikai (Ἑλλανοδίκαι), die de spelen organiseerde en de jury vormde, aanvankelijk namens Pisa, sinds ca. 570 vC namens Elis. Overwinnaars (Ὀλυμπιονῖκαι) ontvingen een krans van bladeren van de heilige olijfboom, een feestmaaltijd en het recht om hun standbeeld in de Altis van Olympia te laten opstellen. Vanaf de 6e eeuw vC plachten de steden hun winnende atleten met materiële beloningen te overstelpen; beroemde dichters als Bacchylides en Pindarus dichtten te hunner eer prachtige zegezangen, waarvan er enkele tientallen bewaard zijn gebleven.
In hun bloeitijd (7e-2e eeuw vC) schijnen de o.s. geen muzische agonen te hebben omvat; wel profiteerden redenaars en schrijvers graag van de grote toeloop naar Olympia tijdens de spelen om daar uit hun werken voor te dragen en ze aldus meer bekendheid te geven.
In 1896 werden de o.s. op initiatief van Pierre de Coubertin, na 1500 jaar, hervat en voortgezet in de thans gebruikelijke vorm.
Klik hier voor een uitgebreide beshrijving van de Olympische Spelen.
Lit. L. Ziehen (PRE 17, 2520-2536; 18, 145). - E. N. Gardiner,
Olympia. Its history and remains (Oxford 1925) 284-311.
A. Mousset, Olympie et les jeux grecs (Paris 1960). Bob
Spaak, Goden in het stadion (Amsterdam 1964). W. Rudolph,
Olympischer Kampfsport in der Antike (Berlin 1965). L.
Drees, Olympia. Götter, Künstler und Athleten (Stuttgart
1967). H. Bengtson, Die olympischen Spiele in der Antike
(Zürich 1971). H. Pleket, De o.s. Sport en maatschappij in de
grieks-romeinse maatschappij (Spiegel Historiael 7, 1972, 260-268).
M. I. Finley/H.W. Pleket, Olympische spelen in de oudheid (Haarlem 1976).
[Pleket]