Bacchylides (Βακχυλίδης), naast Simonides en Pindarus de jongste van de drie grote griekse dichters van koorlyriek. Van de levensloop van B., die ca. 510 op Ceos geboren werd en ca. 450 stierf, is weinig meer bekend dan dat hij een neef was van Simonides en vermoedelijk enige tijd aan het hof van Hiëro I van Syracuse verbleven heeft.
Van zijn werken, die oorspronkelijk negen boeken omvatten, werden in 1896 op twee papyri (thans in het British Museum) 29 liederen in beschadigde staat teruggevonden, waaronder 14 ἐπινίκια, 6 dithyramben, een paean en 8 andere lofgezangen. In enkele ἐπινίκια (zegezangen ter ere van overwinnaars in de panhelleense spelen) worden dezelfde personen bezongen op wie ook Pindarus een zegelied heeft geschreven, zo bv. in 3,4 en 5 (ed. Snell) Hiëro. De dithyramben van B. lijken meer op balladen dan op feesthymnen ter ere van Dionysus of andere goden; het bekendst zijn de nummers 17 en 18 (ed. Snell):
In Ἡΐθεοι ἢ Θησεύς (Jongemannen of Theseus) is Theseus, zoon van de atheense koning Aegeus, op weg naar Kreta met zeven jongens en zeven meisjes die aan de Minotaurus geofferd moeten worden. Ook Minos, de koning van Kreta, is aan boord. Onderweg zoekt deze toenadering tot een van de meisjes, dat echter om Theseus' bescherming roept. Theseus daagt daarop Minos ter verantwoording. Honend vraagt Minos hem het bewijs te leveren van zijn afkomst van Poseidon en werpt daarom een ring in zee. Theseus springt deze terstond na, komt op de bodem van de zee in Poseidons paleis en keert feestelijk gekleed op het schip terug. Θησεύς (Theseus) geeft in vier strofen van gelijke bouw een dialoog weer tussen koning Aegeus en een waarschijnlijk uit attische burgers bestaand koor, waarin met dramatische spanning het naderen van een nog niet genoemde jonge held (Theseus) wordt geschilderd. De typische bouw van deze beide dithyramben (strofisch, met dialoog en solozang) kan een latere ontwikkeling zijn van een oudere dithyrambe-vorm waaruit ook het drama is ontstaan.
De taal van B. is het kunstdialect van de koorlyriek
(Grieks) met
duidelijke epische invloed; zijn
metriek is niet zo gecompliceerd als die van Pindarus
en heeft een voorkeur voor dactylepitritische
metra (Grieks, Metriek). B. toont zich, vooral in
zijn dithyramben, een goed verteller. Hij schrijft
licht, bevallig, helder en aanschouwelijk, is niet verstoken
van humor, maar maakt een overmatig gebruik
van epitheta; alledaagse levenswijsheid wordt
in fraaie, maar verstaanbare vormen gekleed. Met
Pindarus kan B.
zich niet meten in kracht en ernst.
Zelf noemt hij zich de 'ceïsche nachtegaal'.
Lit. Uitgaven: Ed. princeps: F. Kenyon, The Poems of B.
(London 1897). Beste moderne edities: B. Snell, Bacchylidis
carmina cum fragmentis (Leipzig 1961). Uitgave met
commentaar: H. Machier, Die Lieder
des Bakchylides 1. Die Siegeslieder 1-2 (Leiden 1982).
Met engelse vertaling:
R. C. Jebb, B. The Poems and Fragments (Cambridge
1905) en J. M. Edmonds, Lyra Graeca 3 (Loeb Class. Libr.,
London 1927). - O. Crusius (PRE 2, 2793-2801). A. Körte
(PRE, Suppl. 4, 1924, 58-67). A. Lesky, Geschichte der
griechischen Literatur² (Bern 1963) 229-233. - A. Severyns,
Bacchylide. Essai biographique (Paris 1933). [Ros]