Epidaurus (Ἐπίδαυρος), naam van een stad aan de
oostkust van de Peloponnesus.
E., gelegen aan de Saronische Golf op de hals
van Acte, het zuidoostwaarts gerichte schiereiland
van Argolis; thans Paléa Epidavros.
In het noorden grensde het gebied
van E. aan Corinthe,
in het westen aan Argos, in
zuid en oost aan Hermione en Troezen.
(I) De antieke stad E. lag op twee heuvels op een
kleine uitstulping van genoemd schiereiland, die
door inhammen aan weerszijden bij iedere wind
toegankelijk is. Het was zodoende een natuurlijke
aanloophaven op de reis van Athene naar Argos en
verder de Peloponnesus in. De overlevering dat E.
Aegina heeft gekoloniseerd past goed in dit kader.
Reeds in de 8e eeuw vC was E. lid van de
amphictyonie
van Calauria. Evenals de hele Argolis heeft
het onder de heerschappij van
Phidon gestaan;
ca. 600 vC kwam het onder
Periander van Corinthe.
Daarna wist E. zijn vrijheid te handhaven,
maar was verbonden met Sparta. In 243 werd het
lid van de achaeïsche bond.
(II) Negen km ten zuidwesten van E. lag een oeroud heilig domein. Reeds in de 7e eeuw vC werd hier op de flanken en in een ketelvormig dal van de Cynorti-berg een godheid van Malea vereerd, die als Apollo Maleatas bekend stond. Vanaf de 6e eeuw vC werd echter de cultus van Asclepius, een later komende godheid die als zoon van Apollo werd beschouwd en als god van de heelkunde de zieken aantrok, belangrijker; wellicht hebben in de oudheid geneeskrachtige bronnen de toeloop van zieke pelgrims bevorderd.
In de 4e eeuw nam, mede dank zij de massale pelgrimage,
de rijkdom van het heiligdom zeer toe.
Het werd toen uitgebreid: uit de tijd na 400 dateren
de belangrijkste gebouwen. Deze kwamen voor een
deel tot stand onder architectuur van
Polycletus
de jongere en omvatten met name de grote Asclepius-tempel
(13,2 x 24,5 m; 6 x 11 zuilen), ten
zuidoosten daarvan de tempel van Artemis (9,4 x
13,3 m) en ten zuidwesten een tholos (doorsnede
22 m) waarin misschien een oude chtonische cultus
werd gehandhaafd (de grondvesten vertonen een
interessant doolhofachtig patroon). Ten zuiden van de Tholos
ligt het stadion uit de 5e eew vC.
Ca. 400 m naar
het zuidoosten ligt tegen de flank van de Cynorti
het grote theater (12.000 zitplaatsen), het best bewaard
uit de oudheid en ook thans nog in gebruik;
het dateert uit de 3e eeuw vC, maar vertoont nog
wel de klassieke bouw; de akoestiek is opmerkelijk.
Na het toetreden van E. tot de achaeïsche bond
bracht de 2e eeuw vC opnieuw grote bouwactiviteiten.
Er kwamen ook thermen, een gymnasium
(70 x 67 m) en grote lighallen; daar sliepen de zieken
en verwachtten in de droom aanwijzingen voor
hun genezing. Het relaas van de genezingen werd
door de priesters opgetekend en op inscripties gepubliceerd.
De inscripties van E. (Inscriptiones
Graecae, editio minor, 4,1, Berlin 1929) zijn trouwens
bijzonder belangwekkend; we bezitten zelfs
bouwrekeningen, die een inzicht geven in de werkwijze
der bouwmeesters. De grote rijkdom aan wijgeschenken
gaf bij herhaling aanleiding tot plundering,
o.a. in de periode van
Sulla (86 vC).
De bij de opgravingen (sinds 1881) aan het licht
gebrachte kunst- en gebruiksvoorwerpen bevinden
zich deels in een museum ter plaatse deels in het
Nationaal Museum van Athene.
Lit. Pausanias, Periegesis 2, 26-28. - O. Kern (PRE 6, 46-50). B. Kötting (RAC 531-539). B. Conticello (EAA 3, 358-367). Kirsten/Kraiker 355-367. P. Kawadias, Fouillar d'Epidaure (Athene 1893). A. Defrasse/H. Lechat, Epidaure. Restauration et description (Paris 1895). R. Herzog, Die Wunderheilungen von Epidauros (Philologus, Suppl. 22,3, Leipzig 1931). F. Robert, Epidaure (Paris 1938). J. Papadimitriou, Le sanctuaire d'Apollon Maléatas (Bulletin de Correspondance Hellénique 73, 1949, 361-383). J. Crome, Die Skulpturen des Asklepiostempels von Epidauros (Berlin 1951). J. Leipoldt, Von Epidauros bis Lourdes (Leipzig 1957). K. Taffin, Comment on revait dans les temples d'Esculape (Bulletin de l'Association G. Budé 4, 1960, 325-366). G. Roux, L'architecture d'Argolide aux IVe et IIIe siècles av. J.-C. (Paris 1961). A. von Gerkan, Das Theater von Epidauros (Stuttgart 1961). [te Riele]