Marius, beroemde romeinse veldheer en staatsman. Gaius Marius werd geboren ca. 157 vC in Cereatae bij Arpinum uit een ridderlijk geslacht, diende onder Scipio Aemilianus bij Numantia (134-133) en werd krijgstribuun. Zijn optreden als volkstribuun (119) kostte hem de sympathie van velen, onder wie de Metelli, zodat hij tot tweemaal toe afgewezen werd als candidaat voor het ambt van aediel. Na zijn praetuur (115) ging hij als proconsul naar Spanje.
Vandaar teruggekeerd huwde hij de
patricische Iulia
en verzoende zich tijdelijk met Metellus Numidicus,
wiens legaat hij werd in de strijd
tegen Iugurtha. Ondanks nieuwe moeilijkheden
met Metellus en andere optimaten wist Marius zich te
doen kiezen tot consul voor 107:
hij was de homo
novus van zijn familie. Een speciale wet droeg het
commando in Numidië
van Metellus over aan Marius,
die door opname van proletariërs in de legioenen
deze weer op sterkte bracht. Door toedoen van
Sulla dwong hij
Bocchus zijn schoonzoon Iugurtha
aan hem uit te leveren (105). Bij de aanvaarding
van zijn tweede consulaat (1 januari 104) triumfeerde
hij over hem.
Met het oog op de strijd tegen Cimbren en
Teutonen
werd sindsdien tot 101 toe telkenjare het consulaat
aan Marius toevertrouwd. Hij reorganiseerde het
leger, liet voor de scheepvaart op de Rhône de
Fossa Mariana aanleggen en versloeg de Teutonen
bij Aquae Sextiae
(102), de Cimbren bij Vercellae
(101), waarom hij als derde stichter van Rome werd
bejubeld.
In nauwe samenwerking met de volkstribuun
Apuleius (103) had Marius de landtoewijzing aan zijn
veteranen uit Afrika weten door te zetten. Apuleius
was weer volkstribuun toen Metellus Numidicus tijdens
het zesde consulaat van Marius werd verbannen
(100). Het revolutionaire optreden van Saturninus
dwong Marius echter zich tegen hem te keren. Nadat
het sentusconsultum ultimum was afgekondigd, werd
Saturninus omgebracht. Ofschoon Marius zich zowel
van de optimates (Metellus) als van de populares
(Saturninus) vervreemd had, wist hij zijn positie te
handhaven. Hij werd augur (97), won alle tegen
hem aangespannen processen en richtte luxueuze
gebouwen op in Rome en in
Baiae.
De reeds lang sluimerende tegenstelling met Sulla
kwam tenslotte in de romeinse bondgenotenoorlog
(91-89) tot een uitbarsting. Metellus was
teruggekeerd. In 89 werd Marius' opperbevel, ondanks
zijn successen in de strijd, niet verlengd. In 88 zette
hij echter, gesteund door de volkstribuun Publius
Sulpicius Rufus, door dat het oppercommando in
de oorlog tegen Mithridates
aan Sulla ontnomen
en in zijn handen gelegd werd. Hierop rukte Sulla
op naar Rome. Marius, die hierop niet was voorbereid en
vogelvrij verklaard werd, nam de wijk naar
Afrika (87), om evenwel spoedig terug te keren en
zich bij Cinna, te voegen. Met een nieuw gevormd
leger plunderde hij
Ostia en andere steden, waarna
hij Rome veroverde. De voornaamste tegenstanders
werden vooral door toedoen van Cinna uit de weg
geruimd. Marius aanvaardde een zevende consulaat,
maar stierf kort daarop (13 januari 86), nog voordat
hij het hem opgedragen opperbevel in het Oosten
op zich had kunnen nemen.
Op politiek gebied keerde de democratisch gezinde
Marius zich tegen de oude adel; daarbij legde hij een
grote eerzucht en sluwheid aan de dag. Scrupules
kende hij niet. Zijn steun zocht hij o.a. bij zijn
soldaten, voor wier welzijn hij zich inzette. Voor
fundamentele problemen had hij echter geen oplossing;
zijn gebrek aan visie verhinderde in dezen een positieve
politiek. Marius' grootste verdiensten liggen dan
ook op militair terrein. Niet alleen rekende hij af
met gevaarlijke vijanden, maar bovendien hervormde
hij het leger door vrijwilligers uit de laagste
klassen in de legioenen op te nemen, waardoor het
een beroepsleger werd. Op taktisch gebied verving
hij de manipel als gevechtseenheid door de
cohort. Ook verbeterde hij de bewapening.
De beeltenis van Marius meent men te herkennen in
enkele met elkaar verwante koppen en borstbeelden,
waarvan het gaafste en indrukwekkendste exemplaar
zich in de Münchener Antikensammlung bevindt.
Lit. Plutarchus' biografie van Marius - R. Weynand (PRE Suppl.
6, 1935, 1363-1425). A. Longo (EAA 4, 855v). - F. W.
Robinson, Marius, Saturninus und Glaucia (Jenaer Historische
Arbeiten 3, Bonn 1912). A. Passerini, Caio Mario (Rome 1941).
W. Schur, Das Zeitalter des Marius und Sulla (Klio, Beiheft 46,
1942). T. F. Carney, A Biography of Gaius Marius (Proceedings
of the African Class. Association, Suppl. 1, 1962). J. van
Ooteghem, Gaius Marius (Bruxelles 1964). Ph. A. Kildahl, Gaius
Marius (New York 1968). [A. J. Janssen]