Quaestio, bij de Romeinen
benaming voor een gerechtelijk onderzoek (quaerere), in het bijzonder
echter voor een rechtbank ter beoordeling van criminele
gevallen. Deze stond onder leiding van een
praetor.
Ofschoon elke magistraat op zijn gebied jurisdictie
had, kon sedert het einde van de 4e eeuw vC voor
bepaalde delicten bij senaats- of volksbesluit ook
een quaestio extraordinaria bestaande uit senatoren
gevormd worden. In 149 vC riep een lex Calpurnia de
eerste quaestio perpetua in het leven, een vast hof
van gezworenen om te oordelen over afpersingsgevallen.
Gaius Gracchus stelde het lidmaatschap ook
open voor equites. Geleidelijk aan ontstonden ook
andere rechtbanken van soortgelijke aard. Zij bestonden
uit dertig of meer leden en kregen te oordelen over
alle misdaden van ernstiger aard, zoals
vergiftiging en moord, landverraad of heiligschennis.
De desbetreffende instellingswet bepaalde nadere
bijzonderheden. Beroep tegen hun uitspraken
(provocatio) was uitgesloten. In de 1e eeuw vC
kwam een zekere systematisering tot stand. Een wet
van Sulla (81 vC) bv.
bracht het aantal praetoren in
verband met het instellen van nieuwe quaestiones
op acht; van hen deden er zes dienst als voorzitter
van een quaestio (praetor quaesitor). Waren er geen
praetoren beschikbaar, dan konden ook aedielen na hun
ambtsjaar als zodanig fungeren.
Ieder burger kon de president van een quaestio verzoeken
(postulatio) een aanklacht te mogen indienen (nominis delatio).
Bij inwilliging werd de zaak op de rol
geplaatst (receptio nominis). Aan de samenstelling
van het hof werkten aanklager en beklaagde mee:
zij hadden een beperkt recht burgers uit te nodigen
als gezworenen op te treden, waarna het lot besliste.
Men oordeelde bij meerderheid van stemmen; de
president, die zelf geen stemrecht had, bepaalde de
strafmaat overeenkomstig de wet.
Sedert het begin van de 2e eeuw vC werd ook door
de tresviri capitales, in de keizertijd bovendien door
de praefecti urbi en de keizerlijke rechtbanken recht
gesproken. Maar ook hierbij sprak een consilium
zich uit over de schuldvraag. In de eerste helft van
de 3e eeuw nC werd de jurisdictie in criminele gevallen
aan andere staatsorganen toevertrouwd. Dit
betekende het einde van de quaestiones.
Lit. F. Horak (PRE 24, 720-801). J. Lengle, Die Auswahl der
Richter im römischen Quastionenprozess (Zeitschrift der
Savigny-Stiftung für Rechtsgeschichte 53, 1933, 275-296). Id.,
Römisches Strafrecht bei Cicero und den Historikern
(Leipzig/Berlin 1934). W. Kunkel, Untersuchungen zur
Entwicklung des römischen Kriminalverfahrens in vorsullanischer
Zeit (Abhandlungen der Bayerischen Akad. Wiss.,
Philosophisch-historische Klasse N.F. 56, München 1962).
Id., Römische Rechtsgeschichte. Eine Einführung4 (Köln 1961). J.
M. Kelly, Roman Litigation (Oxford 1966). [A. J. Janssen]