Equites

equesEquites (enkelvoud eques), latijnse benaming van (I) de ruiters in het leger en (II) de romeinse ridderstand.

(I) De vorming van de romeinse ruiterij wordt aan Romulus of Numa Pompilius toegeschreven. Daarbij leverden de drie oude tribus elk een centuria equitum. Hun aantal zou nog voor Servius Tullius zijn verdubbeld; door opname van rijke plebejers groeide het verder aan tot achttien. In de comitia centuriata vormden deze een aparte classis. De keuze van de equites ging van de koning via de consuls over op de censoren (443 vC), die bij elke census de lijst berzagen. Voor opname waren vrije status, correcte levenswandel, een bepaald vermogen (census equester) en de leeftijd van 17 jaar vereist. Voldeed betrokkene hieraan, dan mocht hij traducere cquum, in het andere geval volgde uitstoting. Ofschoon de equites uit de rijkste families gekozen werden, ontvingen zij van de staat een bijdrage voor aankoop (aes equestre) en onderhoud (aes hordearium) van hun paard (equites equo publico). Omstreeks 400 echter zag men zich genoodzaakt ook burgers van lagere rang in de ruiterij op te nemen, die bereid waren zelf hun paard te bekostigen (equites equo privato). Het aantal ruiters nam steeds toe; bij de census van 225 vC worden er 22.000 vermeld. De normale dienstplicht liep van het 27e tot het 46e jaar. Hun soldij was driemaal die van een legioensoldaat.
Na de tweede punische oorlog raakte de uit burgers bestaande ruiterij in verval; aan het eind van de republiek werd zij vervangen door ruiters van de bondgenoten en uit den vreemde (alae equitum). Uit de romeinse equites werden sedertdien vooral de officieren gerecruteerd. Sedert de 3e eeuw nC komen ook gepantserde ruiters (clibanarii, cataphracti) voor, die een beslissende rol speelden in de strijd. Na de legerhervorming van de 4e eeuw overtroffen de bereden vexillationes van het veldleger (comitatenses) het voetvolk zelfs verre in betekenis.

(II) Doordat de equites steeds meer een aparte klasse (ordo equester) gingen vormen, kregen zij politiek-sociale betekenis. De vorming van deze klasse, waarvoor de kiem ligt in hun rijkdom, werd sterk bevorderd door de Lex Claudia (218 vC), die aan de senatoren en hun zonen het bezit van grote zeeschepen verbood. Groothandel en woeker kwamen nu in handen van de niet aan zulke beperkingen gebonden equites, wier bezit door oorlogen, exploitatie van domeinen, steengroeven en mijnen nog toenam. Zo ontstond er een tegenstelling met de senatoren en met het gewone volk, waarbij de equites zich aaneensloten in genootschappen, die alle elementen bevatten voor de uitgroei tot een erkende politieke stand. Deze dankt zijn eigenlijke ontstaan aan de tijd der Gracchen. Een wet van Gaius Gracchus droeg het lidmaatschap van de jury-rechtbanken van de senatoren grotendeels over aan de equites. Bij een andere wet kregen dezen de belastingpacht, vooral in Asia, toegewezen (publicani). Waarschijnlijk werd in deze tijd de census equester op 400.000 sestertiën gebracht en werden afzonderlijke voorrechten (speciale zetels in circus en theater, een tunica met een smalle purperen strook, een gouden ring e.a.) voor hen vastgesteld. Sedert 129 vC moest bovendien ellte ridder die senator werd zijn staatspaard afgeven, hetgeen uitsluiting uit zijn ruitercenturia betekende.
De volgende decennia gaven een machtstrijd te zien, waarvan de inzet vooral het bezit van de rechterlijke functies was, dat meermalen tussen senatoren en equites wisselde. Lieden als M. Livius Drusus (91 vC) die op de hand van de senaat, en Marius en Cinna, die op de hand van de equites waren, spelen bierbij een rol. Sulla brak door zijn proscripties, waarbij 2600 equites omkwamen, en door teruggave van de rechtspraak aan de senaat, die hij met 300 equites uitbreidde, hun politieke en economische invloed. Deze werd door de Lex Aurelia (70 vC) enigszins hersteld, die het jury-lidmaatschap gelijkelijk over senatoren, tribuni aerarii en equites verdeelde. Nadien kwam het, dank zij de tegemoetkomende houding van de senaat, nog slechts zelden tot conflicten. Cicero propageerde tegenover Catilina de concordia ordinum als de beste garantie voor politieke stabiliteit.

Intussen ontwikkelden de equites zich tot een politiek nauwelijks geïnteresseerde bourgeoisie, die weliswaar Caesar, die het jury-lidmaatschap gelijkelijk over senatoren en equites verdeelde, en Octavianus, ondanks de verbanning van 2000 equites door de driemannen, bij Actium (31 vC) steunde, maar toch geen politiek gevaar meer vormde.

Het principaat wijzigde de situatie volkomen. Verlening van paard en titel geschiedde nu door de keizer, die door deze onderscheiding de betrokkenen sterk aan de monarchie bond. Door herstel van oude gebruiken, straffe controles en reorganisatie op militaire basis bracht Augustus de ridderstand tot nieuw leven. Door de creatie van een speciale ridderlijke loopbaan kreeg hij bovendien nieuwe invloed. Zij omvatte een aantal militaire functies en liep uit in een ambtelijke carrière, die later vooral door Hadrianus en Gallienus werd uitgebreid. Aan equites werd het commando over de alae auxiliorum, het militaire tribunaat en, sedert Septimius Severus, ook het centurionaat opgedragen. Met de titel van procurator of praefectus zorgden zij voor de graanvoorziening van de stad, het financieel toezicht in de keizerlijke en het beheer van de keizerlijke bezittingen in de senatoriale provincies; in hun handen lag de leiding van de kanselarijen en de keizerlijke post, het commando over de vloten van Misenum en Ravenna en in kleinere provincies als Noricum en Judaea. Als praefectus praetorio en praefectus Aegypti bereikten zij de top van hun loopbaan. Een bijzondere groep vormden de equites singulares Augusti. Zij vormden de persoonlijke lijfwacht van de keizer en waren van vreemde, meestal germaanse afkomst. Na door Galba afgeschaft te zijn werd het corps onder de Flaviërs hersteld. Evenals bij de auxilia was de diensttijd 25 jaar of langer. Bij ontslag kregen de leden het romeinse burgerrecht. Soms waren ook romeinse burgers lid. Hun aantal bedroeg 500, later 1000. Sedert Septimius Severus vormden zij twee divisies, onder het bevel van twee tribunen van de praetorianen. Zij hadden een eigen kamp bij het Lateraan.


Lit. B. Kübler (PRE 6, 272-312). T. Mommsen, Römisches Staatsrecht 3 (Leipzig 1887) 476-569. - C. Keyes, The Rise of the E. in the Third Century of the Roman Empire (Princeton 1915). A. Stein, Der römische Ritterstand (München 1927). H. Pflaum, Les procurateurs équestres sous le Haut-Empire romain (Paris 1950). H. Hill, The Roman Middle-Class in the Republican Period (Oxford 1952). A. Alföldi, Der frührömische Reiteradel und seine Ehrenabzeichen (Baden-Baden 1952). H. Pflaum, Les carrières procuratoriennes sous le Haut-Empire romain 1-3 (Paris 1960). C. Nicolet, L'ordre équestre a l'époque républicaine 1. Définitions juridiques et structures sociales (Paris 1966). [A. J. Janssen]


Register