Catilina

Lucius Sergius Catilina werd ca. 108 vC geboren uit een oud patricisch geslacht, dat echter weinig op de voorgrond was getreden. Hij is de geschiedenis ingegaan als de leider van de z.g. Catilinarische samenzwering, die door Cicero in 63 vC ontmaskerd en onderdrukt werd. Na in 68 praetor te zijn geweest ging Catilina zich in 67/66 als propraetor van Africa dusdanig aan afpersingen te buiten dat hij, aangeklaagd door afgevaardigden uit Africa, in 66 niet tot de consulsverkiezingen voor 65 werd toegelaten.

Reeds toen zou Catilina plannen hebben gesmeed om met geweld zijn doel te bereiken: de z.g. eerste Catilinarische samenzwering. Vrijgesproken van afpersing, deed hij een nieuwe poging langs legale weg voor 63, maar met Gaius Antonius Hybrida werd Cicero gekozen. Toen ook in 63 zijn poging voor 62 mislukte, begon Catilina alle ontevreden elementen om zich heen te verzamelen om zich met geweld van de macht meester te maken. Cicero zag het gevaar, waarschuwde de senaat en ontving op 21 oktober 63 de nodige volmachten. Op 8 november bracht hij in de senaat Catilina's laatste plannen aan het licht (poging tot moord op Cicero, brandstichting van Rome, slavenopstand) en sommeerde hem Rome te verlaten en zich naar zijn troepen in Etrurië te begeven (Eerste Catilinarische redevoering). Toen Catilina de stad verliet, werd hij tot staatsvijand verklaard en Antonius met een leger tegen hem uitgezonden. Intussen wist Cicero in Rome met behulp van gezanten van de gallische stam der Allobrogen de in Rome achtergebleven Catilinarii in de val te lokken en te ontmaskeren. Tn een senaatszitting op 5 december dreef hij door (Vierde Catilinarische redevoering) dat ze ter dood veroordeeld en terechtgesteld werden. Catilina zelf sneuvelde in 62 vC bij Pistoria, dapper strijdend aan het hoofd van zijn troepen.

Het oordeel van de oudheid over Catilina was vernietigend. Behalve van aanslagen op de staat werd hij nog van vele andere wandaden beticht. Daarbij moet men wel bedenken dat alleen de geschriften van zijn vijanden tot ons zijn gekomen, met name de redevoeringen en brieven van Cicero en Sallustius' De Catilinae coniuratione. In moderne tijden heeft het niet ontbroken aan pogingen om in Catilina in plaats van een gedegenereerde misdadiger een door idealistische motieven geleide sociale hervormer te zien. Zolang ons niet meer gegevens ter beschikking staan, zal het wel onmogelijk blijven een definitieve keuze te maken.


Lit. M. Gelzer (PRE 2A, 1693-1711). H. Speck. Catilina im Drama der Weltliteratur (Leipzig 1906). R. Wirtz, Beiträge zur Catilinarischen Verschwörung (Aachen 1910). L. Bloch, Soziale Klimpfe im alten Rom (Leipzig 1920). E. G. Hardy, The Catilinarian Conspiracy (Oxford 1924). J. Vogt, Cicero und Sallust über die Catilinarische Verschwörung (Frankfurt 1938). E. Manni, Lucio Sergio Catilina (Firenze 1939). Z. Yavetz, The Failure of Catiline's Conspiracy (Historia 12, 1963, 485-499). R. Seager, The First Catilinarian Conspiracy (ib. 13, 1964, 338-347). [Diercks]


Lijst van Namen