Sallustius

muntSallustius, romeins geschiedschrijver uit de 1e eeuw vC. Geboren in 86 vC te Amiternum en gestorven in 36 vC, was Gaius S. Crispus getuige van de geleidelijke ondergang van de republiek in haar machteloosheid tegenover krachtige en ambitieuze persoonlijkheden als Marius en Sulla, Caesar en Pompeius, Antonius en Octavianus. Mededelingen in antieke bronnen spreken van zijn felle partijkiezen in de politieke strijd aan de zijde van de populares en Caesar, en van zijn morele falen in persoonlijk en publiek leven. In 52 vC ruide hij het volk op tegen Cicero en Milo; in 50 vC werd hij door de censoren uit de senaat verwijderd op morele gronden (maar politieke motieven zullen daarbij hebben meegespeeld). In de burgeroorlog tussen Caesar en Pompeius (49-46 vC) streed hij onder Caesar, wiens opdrachten hij met wisselend succes uitvoerde. Hij werd praetor en daarna proconsul in Africa (46 vC), vanwaar hij met op dubieuze wijze verworven rijkdommen terugkeerde, die voor de aanleg van een lustoord op de Monte Pincio (Horti Sallustiani, later keizerlijk domein) werden besteed. Toen in 44 vC zijn beschermheer Caesar viel, was het met zijn politieke kansen gedaan. Hij besteedde de rest van zijn jaren aan de geschiedschrijving, die hij als eerste Romein op hoog niveau beoefende.

Reeds eerder had hij zich in twee politieke pamfletten, die overgeleverd zijn als Epistulae ad Caesarem senem de re publica (authentiek?), met een merkwaardig politiek-economisch-sociaal program voor een nieuwe orde in Rome tot Caesar gewend; dit program beoogt allereerst de invloed van het geld in de politiek te verminderen.

Cicero had zich zorgen gemaakt over het lage peil van de geschiedschrijving der romeinse annalisten en zelfs eigen plannen in deze richting gekoesterd: historiografie moest aangenaam en boeiend, en in vloeiende, klare stijl gesteld zij, vond hij. Een geheel andere weg sloeg kort na zijn dood S. in. Hij koos zich de eigenzinnige, ruig-moralistische trant van Cato Maior en de geraffineerde duisterheid van de Griek Thucydides als voorbeelden voor het smeden van een tegelijk uiterst persoonlijke, door eigen onopgeloste levensproblematiek gestempelde historiografische vorm, die zelfs de eerder 'ciceroniaanse' Livius niet onberoerd liet en die later Tacitus zou maken tot de adept die zijn leermeester nog overtrof.

Antieke critici prijzen zijn gedurfde taalgebruik (archaïsmen en neologismen), zijn onuitputtelijke stilistische variëring (variatio sermonis), zijn duistere geserreerdheid (obscura brevitas), maar constateren ook dat zijn steile moralisme slecht past bij zijn eigen levenswandel. Hoe moeilijk S. het met zichzelf gehad heeft, blijkt uit de inleidingen (prooemia) waarmee hij zijn beide monografieën begint: hier zet hij op eigenaardig-stroeve wijze uiteen wat zijn ideeën over de menselijke bestemming zijn (virtus, gloria) en hoe hij zijn eigen historiografische arbeid als levenskeuze ziet.

tekst

Eerst publiceerde S. in 43-42 vC een monografie De Catilinae coniuratione, over de levensgevaarlijke crisis van 20 jaar daarvoor, die hijzelf als 23-jarige had meebeleefd. Het beeld dat hij van de samenzwering en haar onderdrukking geeft, verschilt sterk van dat van Cicero, wiens 'heldenrol' hier tot bescheiden proporties wordt teruggebracht. Omdat bovendien Cicero had geïnsinueerd dat Caesar een rol op de achtergrond van de samenzwering had gespeeld, terwijl bij S. Caesars rol als smetteloos wordt voorgesteld, nam men vroeger wel aan dat het hele werk een sterke politieke tendentie had en geschreven was om Caesar postuum te zuiveren; maar deze hypothese is sinds lang verlaten voor een meer genuanceerde opvatting, waarbij meer ruimte wordt gelaten voor Sallustius' pogingen afstand te nemen van Caesar en van zijn engagement met de zaak der populares. Het werk is wat onevenwichtig opgebouwd, doordat aan de zakelijk-historische kant weinig aandacht wordt besteed - zo blijft de chronologie onduidelijk - terwijl zeer veel ruimte toevalt aan raisonnement: zo volgt na het prooemium een zeer lange excurs (c. 5-13), waar in een soort morele geschiedenis van Rome van de koningstijd af het ontstaan van de verwording in eerzucht (ambitio) en hebzucht (avaritia), resulterend in luxuria wordt geschilderd, waardoor het succes van een schurk als Catilina begrijpelijk wordt. In het midden van het werk volgt wederom een excurs (c. 36-39), waarin de politieke, economische en sociale toestand onder moreel gezichtspunt wordt beschouwd. De beroemde senaatszitting van 5 december 63 vC wordt op eigenaardig geschematiseerde wijze weergegeven in de redevoeringen van Caesar en Cato (c. 51-52. samen 8 blz.), gevolgd door een hoogst curieuze vergelijking van deze beide zo tegengestelde persoonlijkheden (c. 53), waarbij Sallustius' voormalige vijand Cato minor er eigenlijk beter afkomt. In zijn sterke nadruk op de protagonisten van het historisch toneel, door de beschrijving van Catilina zelf als een demonisch-tragische figuur en door een opbouw in scènes en in opkomst, peripetie (in het midden) en ondergang toont S. dat hij ook van de dramatiserende richting in de hellenistisch-griekse geschiedschrijving veel heeft geleerd.

In de vrij kort erna verschenen monografie De bello Iugurthino richt S. de blik verder terug en beschrijft hij de oorlog die Rome 112-106 vC met de numidische koning Iugurtha had gevoerd. Als reden voor zijn onderwerpskeuze geeft hij dat toen voor het eerst tegen de 'hoogmoed' der nobiliteit met succes was opgetreden, waardoor het antagonisme tussen nobiles en populares ontstond, dat het politiek toneel in de volgende eeuw bleef beheersen. Op een veel evenwichtiger wijze schildert S. het voorspel tot de oorlog, de incompetentie en corruptie van de eerste romeinse generaals die door de senaat naar Afrika gestuurd werden, de brutale successen van de geslepen Jugurtha, de verontwaardiging bij het volk in Rome, het gedeeltelijk succes van de 'goede' nobilis Metellus, en diens conflict met de popularis Marius, die door de opgezweepte volksmassa's als zijn vervanger naar Afrika werd gestuurd en de oorlog succesvol beëindigde. Ook hier wisselt S. het historische gebeuren af met excursen (o.a. c. 41-42 over de partijstrijd in Rome), maar het geheel maakt een veel meer geïntegreerde indruk. Het is een fascinerend werk geworden door de betrokkenheid èn de distantie van de schrijver (er zitten goede kanten aan Metellus en kwade kanten aan Marius!), door de geladenheid van zijn taal en de drarnatiek van zijn opbouw. De voortdurende aandacht voor de diepere menselijke beweegredenen en een geest van pessimisme en besef van de menselijke beperktheid doen weer aan Tacitus denken: Tacitus is groter en voornamer, maar S. is persoonlijker.

In de jaren die hem restten heeft S. gewerkt aan een werk Historiae, waarin hij voor het eerst de universele geschiedschrijving beoefende. Hij koos hiervoor de periode na Sulla's dood. Van dit onvoltooide werk zijn helaas alleen fragmenten bewaard, behalve zes redevoeringen en brieven o.a. een echt-sallustiaanse morele excurs, waarin we een nog toegenomen pessimisme, een nog negatiever oordeel over zijn vroegere partijgenoten en een nog gegroeid artistiek vermogen kunnen bespeuren. Volledigheidshalve zij tenslotte nog vermeld een onder zijn naam overgeleverde Invectiva in Ciceronem, die hoogst waarschijnlijk een product van de retorenschool is.

De handschriften van De coniuratione Catilinae en Bellum Iugurthinum vallen uiteen in twee klassen, de codices mutili en de codices integri. Van de eerste klasse dateren de voornaamste vertegenwoordigers uit de 10e en 11e eeuw, van de tweede uit de lie eeuw. De redevoeringen en brieven uit de Historiae zijn slechts in één handschrift overgeleverd, codex Vaticanus latinus 3864, uit de 9e/10e eeuw.


Lit. Uitgaven: editio princeps van Vindelinus de Spira (Venetië 1470). Beste moderne edities: A. Ahlberg/A. Kurfess, S., Catilina, Iugurtha, Fragmenta ampliora (Leipzig ²1955, ³1957 = 1976). A. Kurfess, C. Sallusti Crispi Epistulae ad Caesarem senem (ib. 1921, 1962 = 1970). Id., (Sallusti) in Ciceronem et invicem invectivae (ib. 1914, 1962 = 1970). Met engelse vertaling: J. C. Rolfe, Sallust (Loeb Class. Libr., London 1921). Met franse vertaling: A. Ernout, Salluste (Paris 1941). Id., Pseudo-Salluste, Lettres à César, Invectives (ib. 1962). Met duitse vertaling: W. Schoene W. Eisenhut, Sallust, Werke und Schriften (München 1950, 1969). Nederlandse vertaling: J. Meijer, C. Sallustius Crispus (Haarlem 1970).
Commentaren: R. Jacobs/H. Wirz, C. Sallusti Crispi De bello Iugurthino liber (Berlin 1922 = Dublin 1968). R. Jacobs H. Wirz/A. Kurfess, C. Sallusti Crispi De coniuratione Catilinae, Orationes et epistulae (Berlin 1922 = Dublin 1965). B. Maurenbrecher, C. Sallusti Crispi Historiarum reliquiae 1-2 (Leipzig 1891-1893 = Stuttgart 1967). P. Damsté/A. Leeman, S., Bellum Iurgurthinum (Leiden 1963). K. Vretska. Sallust. Invektive und Episteln 1-2 (Heidelberg 1961). E. Koestermann, C. Sallustius Crispus, Bellum Iugurthinum (ib. 1971). K. Vretska, C. Sallustius Crispus, De Catilinae coniuratione 1-2 (ib. 1976). P. McGushin, C. Sallustius Crispus, Bellum Catilinae, A commentary (Leiden 1977). Bibliograjie: A. Leeman, A Systematical Bibliography of Sallust (1879-1964) (Leiden 1965).
Index: A. W. Bennett, Index verborum Sallustianus (Hildesheim New York 1970).
Algemene studies: G. Funaioli (PRE 1A. 1913-1955). - K. latte, Sallust (Leipzig/Berlin 1935). M. Chouet, Les lettres de Salluste à César (Paris 1950). E. Skard, Sallust und seine Vorgänger. Eine sprachliche Untersuchung (Oslo 1956), K. Büchner, Sallust (Heidelberg 1960). R. Syme, Sallust (Berkeley 1964; duitse vertaling Darmstadt 1975). V. Pöschl ed., Sallust (Wege der Forschung 94. Darmstadt 1970; twaalf studies uit 1928-1969). [Leeman]



Lijst van Auteurs