Propraetor

Propraetor noemden de Romeinen de oud-praetor voor wie het imperium dat hij tijdens zijn ambtsjaar had bezeten, na afloop daarvan door prorogatio was verlengd (proconsul). Volgens een bepaling van Sulla moesten alle acht praetores na hun ambtstermijn als p. gedurende een jaar het bestuur van een provincie op zich nemen. Een wet van Pompeius schreef een tussenruimte van vijf jaar voor tussen magistratuur en stadhouderschap in een provincie. In de keizertijd werden de stadhouders van senatoriale provincies allen proconsul genoemd ongeacht hun vroegere functie.


Lit. Th. Mommsen, Römisches Staatsrecht 1 (Leipzig 1876) 11-16, 653-662. J. Marquardt, Römische Staatsverwaltung 1 (Leipzig 1873) 377-425. [A. J. Janssen]


Register