Pontifex, romeins priester. Ondanks
overeenstemming over de samenstelling van het woord (pons
en fac-) variëren de opvattingen over zijn eigenlijke
betekenis van 'bruggenbouwer' (bedrevene in de
magie van de bruggebouw) tot'wegbereider'. Onduidelijk is
ook de betekenisontwikkeling tot 'priester'.
Het collegium pontificum, de hoogste sacrale instantie in
Rome, had als taak toe te zien op het ius
divinum en de hoogste magistraat in sacraal opzicht
te adviseren. De leden waren half-priesterlijke,
halfambtelijke figuren, die in nauw contact stonden met
magistraten en senaat en door hun goed- of afkeuring
grote invloed konden uitoefenen. In het
bijzonder zagen zij toe op de nauwgezette uitvoering
van alle rituele voorschriften en beoordeelden
zij nieuw-gerezen godsdienstige kwesties. Gebeden,
geloften, offers en wijdingen waren aan het strengste
formalisme onderworpen, waarbij de geringste
fout een handeling ongeldig maakte. Begrafenissen
en voortekenen vielen ook onder hun competentie,
alsmede de vaststelling van dies fasti, nefasti en
comitiales. Voorschriften over dit alles waren neergelegd
in de Acta pontificum, in de verhandeling
De iure pontificio van Fabius Pictor (2e eeuw vC)
en in de Libri pontificii, waarvan kleine resten bewaard zijn.
De lex Ogulnia opende in 300 vC ook voor plebejers de
toegang tot het oorspronkelijk patricische
college. Het ledental, dat al eerder van 3 op 6 was
gebracht, kwam toen op 9, om onder Sulla tot 15
en onder Caesar tot 16 te stijgen. Priester was men
voor de duur van het leven. De aanvulling geschiedde
eerst door coöptatie, later door een verkiezing, waaraan slechts 17
van de 35 tribus deelnamen.
Tot het collegium pontificum behoorden de rex
sacrorum, de drie flamines maiores en de 12 flamines
minores (Zie Flamen). Leider ervan was de
pontifex maximus, die tevens de
6 Vestaalse maagden
erin vertegenwoordigde. Hij was voorts contactman met
senaat en volk. Dit laatste kon hij bijeenroepen in de
comitia calata. In zijn handen lag het
algemeen oppertoezicht op de eredienst en speciaal
op die van Vesta,
alsmede het tuchtrecht over het
college. Het waren steeds de hoogstgeplaatsen die
naar dit ambt dongen, dat slechts zelden aan een
niet-consularis werd toevertrouwd.
De regia, eigenlijk het ambtslokaal van de rex
sacrorum, werd ook de zetel van de p. maximus.
Hier bevonden zich oorspronkelijk de Fasti Capitolini.
Jaarlijks werd hier ook een tabula opgesteld
voor het optekenen van de namen van de magistraten en
de voornaamste gebeurtenissen. Het was
waarschijnlijk P. Mucius Scaevola die de aanwezige
tabulae in 80 boeken als Annales maximi liet redigeren.
De Commentarii pontificum daarentegen bevatten
slechts rituele en ambtelijke voorschriften.
Na de dood van Lepidus in 12 vC, die
Caesar als
p. maximus was opgevolgd, liet Augustus zich in
die functie kiezen. Sindsdien was de titel steeds met
het keizerschap verbonden, tot Gratianus hem in
382 nC neerlegde. Later ging hij eerst de facto,
maar sedert de 5e eeuw ook formeel over op de
Paus.
Lit. Th. Mommsen, Römisches Staatsrecht 2, 1 (LeipWg 1877)
17-70. J. Marquardt, Römische Staatsverwaltung 3 (Leipzig
1878) 227-333. - E. Kornemann, Der Priestercodex in der
Regia (Tübingen 1912). G. Wissowa, Religion und Kultus der
Römer² (München 1912) 501-523. G. Rohde, Die Kultsatzungen der
römischen Pontifices (Religionsgeschichtliche Versuche und
Vorarbeiten 25, Berlin 1936). J. Bayet. Histoire
politique et psychologique de la religion romaine (Paris 1957).
K. Latte, Römische Religionsgeschichte (München 1960) 195-212, 400-411.
[A. J. Janssen]