Flamen

Flamen, romeinse priester van een afzonderlijke godheid. De 15 flamines werden onderscheiden in drie patricische flamines maiores (flamen Dialis, Martialis en Quirinalis) en 12 plebejische flamines minores (bv. de flamen Volcanalis, de flamen Floralis, de flamen Cerialis, de flamen Pomonalis). Zij maakten deel uit van het collegium pontificum. De flamines maiores volgden in rang op de rex sacrorum en werden door de pontifex maximus geïnaugureerd.

De flamen Dialis stond in dienst van Juppiter en was aan talloze voorschriften gebonden om zijn heilige persoon te vrijwaren voor besmetting of magie. Hij moest o.a. gesproten zijn uit een door confarreatio (een oud ritueel) gesloten huwelijk en zelf in zo'n huwelijk leven, waarbij hij niet mocht scheiden. Bij het overlijden van zijn vrouw (de flaminica), die steeds priesteres van Juno was, verloor hij zijn (overigens levenslange) functie. Hij mocht niet paardrijden, geen ring of knoop dragen, niet zweren, op feestdagen niet zien werken en geen gewapend leger zien. Hiertegenover stonden bepaalde voorrechten: hij droeg de toga praetexta en werd vergezeld door een lictor; bovendien had hij recht op een sella curulis en een zetel in de senaat. Als bijzonder kenmerk droegen de flamines de apex of pileus, een vilten kap met een olijftakje met wol. In de keizertijd kregen vergoddelijkte keizers en keizerinnen een flamen of flaminica, die door de keizer als pontifex maximus werd aangewezen.


Lit. E. Samter (PRE 6, 2484-2492). C. Jullian (Ch. Daremberg/E. Saglio, Dictionnaire des antiquités grecques et romaines 2, 1156-1188). G. Dumézil, Flamen-Brahman (Paris 1935). W. Pötscher, Flamen Dialis (Mnemosyne ser. 4, 21, 1968, 215-239). [A. J. Janssen]


Register