Cohort (lat. cohors, gr. speira), troepeneenheid van
het romeinse leger; de term cohort komt in zes verschillende verbanden voor:
(1) cohort, het tiende deel - en sinds Marius de tactische basiseenheid - van het uit romeinse burgers bestaande legioen.
(2) cohortes auxiliares, eenheden van 500 (quingenariae) of 1000 (miliariae) manschappen die de
auxilia vormden, hulptroepen bestaande uit rijksonderdanen
die het romeinse burgerrecht misten.
Zulke c.en werden aan de romeinse legioenen toegevoegd of als zelfstandige bezettingstroepen gebruikt. De meeste werden genoemd naar het volk waaruit ze gevormd waren (bv. cohortes Batavorum, cohors Macedonica), soms met toevoeging van eretitels als pia fidelis, victrix. Ze stonden onder commando van praefecti, gewoonlijk aanzienlijke leden van het volk waaruit de manschappen waren gelicht, of tribuni.
(3) cohortes voluntariorum civium Romanorum,
meestal in Italië gelichte en daarnaar genoemde
vrijwilligersc.en van romeinse burgers; hun dienst
was lichter dan die der legioensoldaten.
(4) cohortes praetorianae, de negen cohorten waaruit de
lijfgarde van de keizer bestond; de praetorianen.
(5) cohortes urbanae, de door keizer Augustus in
27 vC opgerichte hoofdstedelijke politie; deze bestond ten tijde
van Tiberius uit drie, sinds
Vespasianus uit zes cohorten
van elk 1000 man, waarvan er één in
Carthago en één in Lugdunum lag. Het commando
berustte sinds 17 nC bij de praefectus urbi, die
ook uitgebreide rechterlijke bevoegdheden bezat.
(6) cohortes vigilum, de door Augustus in 6 nC op
gerichte romeinse brandweer, bestaande uit zeven
c.en van 1000 a 1200 man; elke c. had de zorg voor
twee van de 14 stadsrayons. Het commando was in
handen van de praefectus vigilum, die door de keizer werd benoemd.
Lit. C. Cichorius (PRE 4, 231-356). - P. Baillie Reynolds,
The Vigiles of Imperial Rome (Oxford 1926). [Nuchelmansl