Pontus (Πόντος), landstreek van ca. 400 bij 150 km langs de noordkust van Klein-Azië, in het westen grenzend aan Paphlagonië, in het zuiden aan Cappadocië, in het oosten aan Colchis en Armenië. Het gebied bestaat grotendeels uit bergen; vruchtbaar bouwland bevindt zich in de delta's en de waterrijke dalen van de Halys, de Lycus en de Iris. Tot in de hellenistische tijd vertoonde P. een gelijksoortige politieke en sociale structuur als Cappadocië, waartoe het tot in de 4e eeuw vC gerekend werd; de bevolking was als lijfeigenen in dienst van de feodale adel of van de machtige priesterschappen der uitgestrekte tempeldomeinen, bv. in Comana en Zela. De enige nederzettingen met een stedelijk karakter waren lange tijd de griekse kolonies aan de kust, gesticht in de 7e en 6e eeuw vC - o.a. Amisus, Cotyora, Cerasus, Trapezus - maar dit waren niet veel meer dan factorijen met een beperkt territorium.
Ca. 300 vC werd P., na enige eerdere, met meer of minder succes bekroonde pogingen, een gecentraliseerd rijk onder Mithridates Ktistes, die in 281 de koningstitel aannam, met Amasia als hoofdstad.
Zijn opvolgers, die de namen Mithridates, Ariobarzanes en Pharnaces droegen, bedreven door veroveringen, huwelijken en bondgenootschappen een krachtige expansiepolitiek in westelijke en zuidelijke richting. Pharnaces I veroverde in 183 vC de rijke griekse kolonie Sinope, Mithridates V (150-120) voltooide de door zijn voorgangers ingezette verovering van Paphlagonië en maakte Phrygië tot vazalstaat. Zijn grootste omvang en invloed bereikte het pontische rijk onder Mithridates VI de Grote (120-63), die de Krim (Bosporus), de gehele zuidkust van de Zwarte Zee, Colchis en Armenië onderwierp en tijdens de eerste mithridatische oorlog met de Romeinen (88-85) tijdelijk geheel Klein-Azië en een groot deel van Griekenland wist te bezetten. In de twee volgende mithridatische oorlogen verloor hij zijn gehele rijk in Azië. Vervolgens verenigde Pompeius in 63 vC de kuststrook van Paphlagonië en van westelijk P. met Bithynië tot de romeinse provincie Bithynia et Pontus; het oostelijk deel werd als beloning voor diens diensten bij het galatische rijk van Deiotarus gevoegd. Pompeius bevorderde de urbanisatie van het binnenland door de stichting van Neapolis, Pompeiopolis, Magnopolis, Diospolis en Nicopolis.
Pharnaces II, een zoon van Mithridates de Grote, profiteerde van de burgeroorlog tussen Caesar en Pompeius (49-45) om een deel van het pontische rijk te heroveren, maar hij moest dit na Caesars zege bij Zela (47) weer prijsgeven. Na het overlijden van Deiotarus (40 vC) gaf Marcus Antonius het pontische deel van diens uitgestrekte rijk eerst aan Mithridates' kleinzoon Darius, vervolgens in 37 vC aan zijn gunsteling Polemon I. Deze werd in 8 vC opgevolgd door zijn laatste gemalin Pythodoris. De laatste koning van P. was Polemon II (38-63).
Nero voegde
in 63 P. bij de provincie Galatia,
Traianus
verenigde het, voor zover het nog niet bij
Bithynia et Pontus hoorde, met Cappadocia.
Diocletianus
richtte op het eind van de 3e eeuw een
dioecesis Pontica op, die de provincies P. Dios- of
Helenopolis, P. Polemoniacus, Armenia prima,
Armenia secunda, Cappadocia prima, Cappadocia
secunda, Galatia, Paphlagonia en Bithynia omvatte.
Lit. E. Meyer, Geschichte des Königreichs P. (Leipzig 1879). J. G. Anderson/F. Cumont/H. Grégoire, Studia Pontica 1-3 (Bruxelles 1903-1910). A. H. Jones, The Cities of the Eastern Roman Provinoes (Oxford 1937, ²1971) 147-173, 418-429. D. Magie, Roman Rule in Asia Minor 1-2 (Princeton 1950) passim. [Nuchelmans]