Antiochus (Ἀντιοχός) III de Grote (241-187), tweede zoon van Seleucus II. In 223 volgde hij zijn broer Seleucus III op als heerser over een rijk dat sterk geslonken en ernstig verzwakt was en op vele punten bedreigd werd. Ondanks zijn jeugdige leeftijd consolideerde Antiochus zijn macht door de gevaarlijke opstanden van zijn stadhouder Molo in Medië (220) en van zijn oom en zwager Achaeus in Klein-Azië (213) te onderdrukken. Intussen had hij in de vierde syrische oorlog (220-217) belangrijke delen van Syrië op Egypte veroverd, maar deze waren weer verloren gegaan toen hij in 217 bij Raphia door Ptolemaeus IV verslagen werd. Van 212 tot 205 ondernam Antiochus III als een tweede Alexander een grote expeditie naar het Oosten, waar hij Bactrië en Parthië tot vazalstaten maakte, doordrong tot aan de Indus en een deel van Arabië onder zijn gezag bracht. Aan deze tocht dankte hij zijn eretitel 'de Grote'. Toen Ptolemaeus IV opgevolgd was door zijn onmondige zoon Ptolemaeus V, sloot Antiochus in 203 een, aanvankelijk geheim, verdrag met Philippus V van Macedonië over de verdeling van de buitenlandse bezittingen van het verzwakte ptolemaeënrijk. Achtereenvolgens kwamen beiden daardoor in conflict met Rome, dat graag gehoor gaf aan de hulpbeden van de bedreigde staten en steden in Griekenland en Klein-Azië. Philippus V werd in de tweede macedonische oorlog verslagen en moest al zijn imperialistische aspiraties laten varen. Niet beter verging het Antiochus, toen deze van het terugtrekken der romeinse troepen uit Griekenland dacht te kunnen profiteren. Ca. 195 sloot hij na de vijfde syrische oorlog vrede met Ptolemaeus V en richtte zijn expansiepolitiek op het Westen. Dat hij terzelfdertijd Rome's grote vijand Hannibal gastvrijheid verleende vergrootte de spanning.
In de herfst van 192 stak Antiochus onvoldoende voorbereid over naar Griekenland om de ontevreden aetolische bond bij te staan tegen Rome; een oorlogsverklaring volgde. In 191 werd hij bij de Thermopylen door Manius Acilius Glabrio verslagen; het jaar daarop brachten de gebroeders Lucius en Publius Cornelius Scipio hem op aziatische bodem bij Magnesia aan de voet van het Sipylus-gebergte een vernietigende nederlaag toe. Bij de vrede van Apamea (188) werd Antiochus gedwongen afstand te doen van geheel Klein-Azië ten westen van het Taurus-gebergte, zijn machtige vloot te vernietigen en een enorme schatting van 15.000 talenten te betalen. De kracht van het Seleucidenrijk was gebroken; sindsdien heeft het in het Westen geen rol van betekenis meer gespeeld. In 187 werd Antiochus bij de plundering van een Baal-tempel in de buurt van Susa door de verontwaardigde omwonenden vermoord.
Antiochus III was ongetwijfeld de grootste vorst van zijn
dynastie en van zijn tijd, energiek, buitengewoon
moedig, maar ook sluw en gewetenloos, zo nodig
ongehoord wreed, zelfs tegenover zijn naaste verwanten.
In de organisatie van zijn uitgestrekte rijk
bracht hij belangrijke verbeteringen aan.
Lit. U. Wilcken (PRE 1, 2459-2470). - E. Degen, Kritische
Ausführungen zur Geschichte Antiochus' des Grossen (Basel
1918). H. H. Schmitt, Untersuchungen zur Geschichte Antiochos
des Grossen und seiner Zeit Historia, Einzelschriften
6, 1964).