Hannibal (Ἀννίβας), oudste zoon van
Hamilcar Barcas en
carthaags staatsman en veldheer (247-183). In 237
vergezelde hij zijn vader, die hem eeuwige haat tegen
de Romeinen deed zweren, naar Spanje, waar
hij na Hasdrubals dood het oppercommando
kreeg (221). Het carthaagse gebied breidde hij uit
tot aan de Ebro. Zijn levensdoel was de vernietiging
van Rome. De verovering van het daarmee verbonden
Saguntum (219) bracht hem in conflict met
de Romeinen, wier eis tot uitlevering echter werd
afgewezen.

Hannibal wilde de Romeinen door een overrompelende inval
in Italië voor zijn. De door hem aangestichte
opstand van de pas overwonnen keltische Boii
hield de tot opperbevelhebber aangewezen consul
Publius Cornelius Scipio vast. Opgerukt vanuit
Carthago Nova (218),
onderwierp Hannibal het gebied
tot de Pyreneeën en bereikte door Zuid-Frankrijk de
Rhône, die hij overstak om langs een tot op heden
omstreden route met zijn ruiterij en olifanten de
Alpen over te trekken en aldus Turijn te bereiken.
Scipio, die Hannibal tegemoet getrokken was maar hem
gemist had, zond zijn broer Gnaeus naar Spanje en
keerde zelf naar Italië terug. Zijn collega
Tiberius
Sempronius gelastte de voorgenomen aanval op
Africa af. Hannibal verbond zich intussen met de Kelten
in de Povlakte en versloeg Scipio bij de
Ticinus. Aan
de overzijde van de Po bracht hij beide consuls bij
de Trebia een nederlaag toe (december 218), waarna
het hele gallische gebied met uitzondering van
Placentia en
Cremona zijn zijde koos. Hiermee lag
de weg naar Midden-Italië open.
Na onverwachts de Apennijnen overgetrokken te
zijn (maart 217) trok Hannibal verwoestend door Etrurië.
De consul Gaius Flaminius werd bij het Trasumeense
Meer verpletterend verslagen. Kort daarop
werd ook nog de ruiterij van het toegesnelde tweede
romeinse leger in de pan gehakt. Onmiddellijk rukte
Hannibal nu op naar Zuid-Italië, in de hoop Rome te kunnen
isoleren door zijn bondgenoten daar tot afval
te brengen.
In zijn nood benoemde Rome daarop Quintus Fabius Maximus tot dictator, die Hannibal steeds volgde zonder het tot een slag te laten komen (Cunctator). Toen de consuls van 216, Lucius Aemilius Paullus en Gaius Terentius Varro, zich echter met het oog op de bondgenoten tot een slag lieten verleiden, leden zij bij Cannae een verschrikkelijke nederlaag.
Vrijwel geheel Zuid-Italië moest nu worden
opgegeven. Vele bondgenoten vielen af, waaronder
vooral Capua, waar Hannibal overwinterde.
Intussen verdubbelden de Romeinen hun inspanningen,
terwijl zij voorlopig in Italië in het defensief
bleven. Hun activiteiten verlegden zich naar gebieden
buiten Italië. Op Sicilië leidden na de dood
van Hiëro II
ondernomen pogingen tot aansluiting
bij Carthago tot de verovering van
Syracuse (212)
en Acragas (210)
en tot ontruiming van het eiland
door de Carthagers. In Macedonië maakte
Philippus V
gemene zaak met hen (215-205). Vooral echter op
Spanje, Carthago's militair arsenaal, richtte
zich het romeinse offensief. Na allerlei wisselvalligheden
wist Publius Cornelius Scipio door de
verovering van
Carthago Nova en de zilvermijnen
hier de schaal ten gunste van de Romeinen te doen
doorslaan.
Langzaam aan herwonnen de Romeinen ook in
Italië terrein. In
Tarente handhaafde zich een romeins
garnizoen; in 214 werd Casilinum heroverd,
in 211 moest het uitgehongerde
Capua, dat Hannibal door
een mars naar Rome had getracht te ontzetten
(Hannibal ante portas!), zich overgeven; zijn zware
bestraffing bracht vele afvallige steden aan het wankelen.
Door al deze tegenslagen werd Hannibal steeds meer in het
defensief gedrongen. In 209 heroverden de Romeinen
geheel Tarente. Om zich te kunnen handhaven had
Hannibal dringend versterking nodig. De hulpexpeditie
van zijn broer Hasdrubal vanuit
Spanje mislukte door diens nederlaag en dood aan
de Metaurus (207). In Spanje gaven de Carthagers
de strijd op en vanuit Gades
ging Hannibals broer
Mago met de resten van zijn strijdmacht scheep naar
Italië, waarheen ook Scipio zich terugrepte.
Te Rome was intussen het besluit gevallen, de Carthagers
op eigen terrein aan te vallen. Na voor 205
tot consul te zijn gekozen trof Scipio op Sicilië
voorbereidingen voor een invasie. Door de vrede
van Phoenice met Philippus V hadden de Romeinen
intussen in het Oosten de handen vrij gegregen. Zo
kon Scipio in 204 naar Africa oversteken. Nadat hij
de vijand verschillende slagen toegebracht had,
kwam het tot een wapenstilstand. Intussen werd Hannibal
uit Italië teruggeroepen (203). Hierdoor opnieuw
bemoedigd, schonden de Carthagers de gesloten
overeenkomst, waarop Scipio, na een vruchteloze
samenkomst met Hannibal, de vijandelijkheden heropende
en hem, in samenwerking met de numidische koning
Masinissa, bij
Zama definitief versloeg (202).
Hierop kwam de vrede tot stand.
De rol van Hannibal was echter nog niet uitgespeeld. Als
suffeet (196) wijdde hij zich aan de wederopbouw
van zijn land door constitutionele hervormingen in
te voeren, de staatsinkomsten te reorganiseren en
handel en landbouw te bevorderen. Zijn oligarchische
tegenstanders konkelden echter tegen hem
in Rome, dat een commissie van onderzoek zond.
Hierop vluchtte Hannibal naar Antiochus III van Syrië
(196), die hij tegen Rome opgezet zou hebben. In
de daarop volgende z.g. syrische oorlog speelde hij
echter een onbeduidende rol. Na Antiochus' nederlaag
bij Magnesia aan de Sipylus (190) nam hij via
Kreta de wijk naar Prusias
van Bithynië. Hier benam
hij zich, om niet in romeinse handen te vallen,
in 183 het leven.
Hannibal geldt algemeen als een van 's werelds grootste generaals. Hij trad in het voetspoor van Alexander de Grote en Pyrrhus en bracht het hellenistische systeem van combinatie van infanterie en cavalerie ter vernietiging van de vijand tot verdere ontwikkeling. Hij was een geboren leider met grote tactische kwaliteiten, een wijde strategische blik en buitengewone persoonlijke moed. Ook als staatsman was hij een man van karakter. Zijn uiteindelijke nederlaag besliste ten gunste van de romeinse wereldheerschappij.
Van Hannibals uiterlijk weten we slechts dat hij
sinds een ongeval tijdens de overtocht van de Apennijnen
aan zijn rechteroog bijna blind was. De identiteit
van het z.g. standbeeld van Hannibal in de dom van
Messina is even onzeker als die van het z.g. borstbeeld
van Hannibal in het Museo Nazionale van Napels.
Lit. Polybius, boeken 3, 9 en 15. Livius, boeken 21-30. Nepos'
biografie van Hannibal Plutarchus' biografieën van Fabius en Marcellus.
- Th. Lenschau (PRE 7, 2323-2351). M. Borda (EAA
1, 400v). - O. Viedebannt, Hannibals Alpenübergang. Eine
quellenkritische Vorstudie (Hermes 54, 1919, 337-386). E. Groag, Hannibal
als Politiker (Wien 1929). W. Goerlitz, Hannibal Der Feldherr, der
Staatsmann, der Mensch (Leipzig 1935). K. Sprey, Hannibal (Den
Haag 1947). G. de Beer, Alps and Elephants. Hannibal's
March (London 1955). M. de Lavis-Trafford, l'identification
topographique du col alpin franchi par Hannibal (Travaux de la
Société d'Histoire et d'Archéologie de Maurienne 13, 1956,
109-200). H. Lamb, Hannibal One Man against Rome (New York
1958). G. Audisio, Hannibal (Paris 1961). H. Baumann, I Marched
with Hannibal (Oxford 1961). Accademia etrusca di Cortona, Studi
Annibalici. Atti del Convegno svoltosi a Cortona, Tuoro sul
Trasimeno, Perugia, ottobre 1961 (Cortona 1964). W. Hoffman,
Hannibal (Göttingen 1962). P. Marquion, Sur les pas d'Hannibal
(Orange 1965). A. Toynbee, Hannibal's Legacy 1-2 (Oxford
1965). K. Christ ed., H. (Wege der Forschung 371,
Darmstadt 1974). J. F. Lazenby, Hannibal's War. A military history
of the second Punic war (Warminster 1978). E. Bradford, H. (New
York 1981). T. Bath, Hannibal's Campaigns (Wellingborough
1981).
[A. J. Janssen]