Gades (τὰ Γάδειρα), stad gelegen op een eilandje voor de zuidkust van Spanje, tussen de Straat van Gibraltar en de monding van de Baetis (Guadalquivir); thans Cádiz. Ofschoon G. volgens de overlevering ca. 1100 vC door Pheniciërs uit Tyrus werd gesticht (gadir = burcht), heeft het archeologisch onderzoek tot nu toe niets opgeleverd dat ouder is dan de 8e eeuw vC. De stad, die wel bedoeld was als ankerplaats voor de Pheniciërs die de Middellandse Zee verlieten op zoek naar amber en tin, werd de grote rivaal van het naburige Tartessus, dat in de 6e eeuw vC in verval raakte en waarmee de antieke auteurs G. dikwijls verwisselen. Ca. 500 vC werd G. bezet door Carthagers; dezen maakten het in de 3e eeuw onder Hamilcar Barcas tot basis voor de verovering van Spanje. De stad onderwierp zich in de tweede punische oorlog tijdig aan Rome, zodat zij na 206 vC een civitas foederata werd. In 49 vC ontvingen de bewoners van Caesar het romeinse burgerrecht. Lucius Cornelius Balbus legde G. nova aan; dit kende vooral in de keizertijd een grote bloei door de handel in tin en andere mineralen, gedroogde vis, wijn en wol, en was ook bekend om zijn danseressen.
Het telde ten tijde van
Augustus 500 equites op
60.000 inwoners. In de 4e eeuw nC werd het door
onbekenden verwoest.
G. bezat beroemde tempels van Moloch-Cronus en
Melkart-Hercules.
Noch van de punische noch van
de romeinse stad is veel teruggevonden (In 1981 is een deel van het theater
ontdekt; zie onder).
Uit G. waren de Balbi en
Columella geboortig.
Lit. Hübner (PRE 7, 439-461). A. Garcia y Bellido (EAA 2, 248v). - C. Pemán, Las fuentes literarias de la antiguedad y fondación de Cádiz (Madrid 1954). J. Rodriguez Neila, El municipio romano de G. (Cádiz 1980). J. González, Inscripciones romanas de la provincia de Cádiz (ib. 1982). [J. A. de Waele]