Gaius Terentius Varro, romeinse magistraat en legeraanvoerder, was waarschijnlijk van lage afkomst en bekleedde als eerste van zijn familie in 216 vC het consulaat. In 229-228 streed hij reeds mee in de illyrische oorlog. In 216 voerde hij als consul samen met zijn collega Lucius Aemilius Paullus het bevel bij Cannae, waar de Romeinen een verpletterende nederlaag tegen Hannibal leden. V. ontkwam met de ruiterij naar Venusia en trok met de verzamelde resten van zijn leger naar Rome, waar hij door volk en senaat met de grootste achting werd ontvangen, omdat hij niet aan de staat had gewanhoopt.
De aristocratische overlevering oordeelt echter
ongunstig over hem en schildert hem af als radicaal
demagoog en tegenstander van de senaat. Toch
toont zijn verdere loopbaan dat hij het vertrouwen
genoot van dit college. In 211 immers bedwong hij
een opstand in Etrurië, dat hij bij de opmars van
Hasdrubal in 208-207 wist te behouden. In 203 was
hij lid van het romeinse gezantschap naar
Philippus
V, in 200 van dat naar Carthago en Massinissa. In
hetzelfde jaar werd hij
III vir coloniae deducendae
voor het in de oorlog zwaar getroffen
Venusia.
Lit. Polybius 3, 107-118. Livius 22, 25-61. - F. Münzer (PRE 5A,
680-690). - C.P. T. Naudé, The Alleged Embassy of C. Terentius
Varro, C. Mamilius and M. Aurelius Cotta to Greece in 203 B.C.
(in Studies Presented to H. L. Gonin, Pretoria 1971, 127-141).
[A. J. Janssen]