Ctesiphon (Κτησιφῶν), stad op de linkeroever van de Tigris, tegenover het op de rechteroever gelegen, ca. 312 vC door Seleucus I gestichte Seleucia; thans het dorp Salman Pak ca. 40 km ten zuiden van Bagdad. Het oorspronkelijke dorp C. werd in de 2e eeuw vC ingericht als parthisch soldatenkamp ter bescherming van het in 142 vC in parthischs handen gekomen Seleucia. In de 1e eeuw vC werd C. de winterresidentie der Arsaciden en een der belangrijkste parthische steden, met een omvang van ca. 100 ha. In 116 (Traianus), 165 (Verus) en 199 (Septimius Severus) werd het door de Romeinen veroverd en was korte tijd in hun macht. Over de stad uit deze periode is nog weinig bekend, daar de opgravingen ter plaatse (door de Deutsche Orientgesellschaft en het Metropolitan Museum of Art, 1928-1932) vooral de paleisbouw en woonlagen van de sassanidische tijd betroffen. Sinds 1964 zijn C. en Seleucia weer voorwerp van archeologisch onderzoek, door een italiaanse expeditie onder leiding van Gullini. De resultaten hiervan worden gepubliceerd in het tijdschrift Mesopotamia (Turijn 1967vv). De stad beleefde onder de Sassaniden (na 226 nC), die haar tot residentie en hoofdstad maakten, haar grootste bloei; deze was gebaseerd op de politieke macht van de dynastie, de strategische ligging aan de voornaamste handelsweg van Oost naar West, en de intensieve irrigatie, die het mogelijk maakte een talrijke bevolking te onderhouden. C. moet tijdens zijn grootste bloei een omvang hebben gehad van meer dan 500 ha. Van de grootse paleisarchitectuur is thans nog de z.g. Boog van Chosroes (Taq-i-Kesra; bijna 30 m hoog), die als iwan deel uitmaakte van het paleis van Sapor I (240-272) intact. In de sassanidische woonlagen uit de 6e en 7e eeuw nC werden met name fraai beschilderd aardewerk, glaswerk, munten en een collectie magische schalen, beschreven met bezwenrigsteksten, ontdekt. Na de dood van de machtige Chosroes II (591-628) en de inval der Arabieren ging de stad snel achteruit, mede ten gevolge van ernstige overstromingen van de Tigris, die daardoor enigszins van loop veranderde, het irrigatiesysteem ontwrichtte en het land deed verzilten.
Archeologisch onderzoek heeft op de plaats van C.
geen oudere cultuurresten aangetroffen, zodat het
oude Upi/Opis hier niet kan
hebben gelegen.
Lit. M. Streck/E. Honigmann (PRE, Suppl. 4, 1924, 110-211 (9). E. Kühnel (EAA 2, 964-966). - M. Streck, Seleucia una Ktesiphon (Der Alte Orient 16, 3-4, Leipzig 1917). O. Reuther, Die Ausgrabungen der deutschen Ktesiphon-Expedition 1925-1929 (Berlin 1930). E. Kühnel, Die Ausgrabungen der 2. Ktesiphon-Expedition , 1931-1932 (Berlin/New York 1933). A. Christensen, L'Iran sous les Sassanides (Kopenhagen 1936, ²1944). N. Pigulevskaya, Les villes de l'état iranien aux époques parthe et sassanide (Den Haag/Paris 1963). R. McC. Adams, Land behind Baghdad (1965) hoofdstukken 6 en 7. [Veenhof]