De eretitel A. ontving Octavianus op 16 januari 27 vC van de senaat, die hem de keuze liet tussen A. en Romulus. Het adiectivum augustus (gezegend, heilig, eerbiedwaardig; grieks σεβαστός) werd voordien slechts van zaken gebruikt als een plechtig synoniem van sanctus en kwam dus gemakkelijk in tegenstelling tot humanus te staan. Hoewel Augustus' opvolger Tiberius aanvankelijk aarzelde, accepteerde ook hij de eretitel. Alle volgende romeinse keizers, behalve Vitellius, droegen hem.
In de tijd van Marcus Aurelius waren er twee Augusti tegelijk (Marcus Aurelius en Lucius Verus), sinds de regering van Diocletianus was dit altijd het geval. De titel Augustus werd ook in tegenstelling met die van Caesar (onderkeizer) gevoerd door de 2 'opperkeizers'.
De titel Augusta werd door keizer Augustus bij testament
aan zijn gemalin Livia
verleend, door keizer
Gaius aan zijn grootmoeder Antonia, door keizer
Claudius aan zijn gemalin Agrippina, door
Nero
aan Poppaea.
Vanaf Domitianus (81-96) werd de
titel op voorstel van de senaat aan alle keizerinnen
toegekend.
[Nuchelmans]