Gallië (latijn Gallia Γαλλία). In studies over de oudheid
verstaat men onder G. hetzij, in geografische zin,
het deel van West-Europa dat zich uitstrekt tussen
Alpen, Pyreneeën, Atlantische Oceaan en Rijn (I),
hetzij, in bestuurlijke zin, die provincies van het
romeinse rijk waaraan de Romeinen zelf gewoonlijk
de verzamelnaam Galliae gaven. De Romeinen beschouwden, in afwijking van
het huidige gebruik, tot in de 1e eeuw nC ook
Noord-Italië (ten noorden van de lijn Luca-Rubico)
als een deel van G. en noemden dit Gallia Citerior
of Cisalpina (II) in tegenstelling tot Gallia Ulterior
of Transalpina (III) aan de overzijde van de Alpen;
onder Gallia Comata verstond men Gallia Transalpina
zonder de Provence.
(I) De zeshoek G., waarvan vijf grote fluviale systemen - Garumna (Garonne), Liger (Loire), Sequana (Seine) en Matrona (Marne), Mosa (Maas) en Mosella (Moezel), Rhodanus (Rhône) en Arar (Saône)- met hun vruchtbare valleien en laagvlakten en een aantal middelhoge gebergten - de Armoricaanse berggroep, het Massif Central, de Ardennen en de Vogezen - de geologische gedaante, de grote vruchtbaarheid en de communicatiewegen bepalen, werd de Grieken en Romeinen pas beter bekend in de 2e en 1e eeuw vC.
Reeds in de 8e en 7e eeuw vC hadden de Puniërs enkele factorijen op de zuidkust. De kennismaking van de Grieken met Zuid-G. en hun culturele uitstraling via het Rhône-dal tot ver in Midden-G. begonnen ca. 600 vC, toen kolonisten uit het kleinaziatische Phocaea de eerste griekse kolonie op de gallische zuidkust, Massilia (Marseille), stichtten; spoedig volgden Agathe (Agde), Olbia (Hyeres), Athenopolis (St. Tropez), Antipolis (Antibes), Nicaea (Nice) en andere. De Romeinen hadden veelvuldig contact met transalpijns G. sinds de tweede punische oorlog; het eerste gebied annexeerden zij er tussen 125 en 118 vC, tussen 58 en 50 onderwierp Julius Caesar de rest van G. aan het romeinse gezag.
De paleolithische en neolithische bevolking van G. heeft indrukwekkende sporen nagelaten in de grottenschilderingen van Dordogne en Périgord en de over geheel het land verspreide dolmens en menhirs, maar is overigens moeilijk te identificeren. De oudste met name bekende volken op zuidgallische bodem zijn Iberiërs en Liguriërs. Hoever hun woongebied zich ooit heeft uitgestrekt, is niet duidelijk; in de 2e en 1e eeuw vC woonden ze nog slechts in smalle stroken resp. langs de Pyreneeën (Aquitania) en de Middellandse Zee. De rest van G. werd toen bewoond door keltische stammen (Galliërs; Kelten), die komend uit oostelijke richtingen zich vanaf de 6e eeuw vC of eerder geleidelijk van het gehele gebied tussen Rijn en Pyreneeën, en sinds de 5e eeuw ook van Noord-Italië (Gallia Cisalpina), meester hadden gemaakt. Vanaf het einde der 2e eeuw vC stond het oosten van G. voortdurend bloot aan pogingen tot machts- en gebiedsuitbreiding en aan invallen van germaanse stammen uit het gebied ten oosten van de Rijn. De Cimbren en Teutonen drongen tussen 110 en 105 vC door tot in de Provence en Spanje, de Sueben onder leiding van Ariovistus terroriseerden van 71 tot 58 vC Bourgogne en omgeving; in het noordoosten waren de oostelijke Belgae van germaanse herkomst, de z.g. Germani Cisrhenani. Vanaf het begin der 3e eeuw nC hebben invallen van germaanse stammen in een steeds sneller tempo tot de volledige ontreddering van romeins G. geleid.
De keltische bewoners van Gallia Transalpina waren verdeeld in talrijke stammen en gouwen. De voornaamste waren, van noord naar zuid, de Morini, Atrebates, Menapii, Nervii, Ambiani, Bellovaci, Remi, Treveri, Mediomatrici, Parisii, Tricasses, Veneti, Andecavi, Aulerci, Cenomani, Turones, Carnutes, Senones, Lingones, Pictones, Bituriges, Haedui, Mandubii, Sequani, Helvetii, Lemovices, Arverni, Allobroges, Tectosages en Vocontii.
(II) Gallia Citerior of Cisalpina, eenmaal romeinse
provincie geworden, ook Gallia togata genoemd.
In de 5e eeuw vC drongen in de vruchtbare vlakte
tussen Alpen en Apennijnen vanuit het noorden (via
de Brenner?) keltische stammen binnen, vooral
Boii,
Senonen,
Insubres en
Cenomani, die zich ten
koste van de Veneti,
Etruriërs,
Liguriërs en
Umbriërs
van bijna geheel Noord-Italië meester
maakten. Ca. 390 vC trokken ze plunderend nog
verder naar het zuiden, versloegen de
Senonen de
Romeinen aan de Allia en verwoestten Rome met
uitzondering van het Capitool. Toen de Galliërs ca.
343 opnieuw bij de Albaanse heuvels verschenen,
werden ze verslagen, evenals in 299, toen ze Umbrië
binnenvielen (slag bij
Sentinum). Het initiatief
ging nu over in handen der Romeinen. Dezen bezetten
in 283 vC het gebied van de Senonen ten
noorden van Ancona en stichtten er in de z.g.
Ager Gallicus de kolonie Sena Gallica. Maar toen
Rome in 238 vC vaste voet in het zuiden van Ligurië
poogde te krijgen, verwekte dit een algemeen
protest onder Galliërs, die samen met stamverwanten
van de overzijde der Alpen oprukten tot bij
Clusium in Etrurië; pas in 225 konden ze bij
kaap Telamon ten zuidwesten van Clusium verslagen
worden. Deze nederlaag leidde van romeinse
zijde tot de stichting van de kolonies Placentia
en Cremona aan de middenloop van de Po (218 vC).
Tijdens de tweede punische oorlog kozen de Galliërs
partij voor Hannibal,
na afloop van de strijd
onderwierpen de Romeinen definitief de gehele Povlakte
(197-181). Vele kolonies, o.a. Bononia
(189), Parma (183),
Mutina (183) en
Aquileia (181),
werden er gesticht, de
viae Aemilia, Postumia en
Popilia verbonden Noord-Italië met Rome, zodat het
snel geromaniseerd werd en zich ontwikkelde tot een
rijk landbouwgebied.
In 89 vC ontvingen de bewoners van Gallia Cispadana (ten zuiden van de Po) het volledige romeinse burgerrecht, die van Gallia Transpadana het ius Latii, in 49 vC eveneens het volledige burgerrecht. Sulla maakte van het gebied de provincie Gallia Cisalpina, die echter reeds in 42 vC bij het rijksdeel Italië geïncorporeerd werd. Augustus verdeelde het in de regiones Italiae VIII (Aemilia), IX (Liguria), X (Venetia et Istria) en XI (Transpadana).
(III) Gallia Ulterior of Transalpina. Het zuiden van G. werd voor de Romeinen van belang toen ze de verbindingswegen met de in 197 vC opgerichte spaanse provincies moesten verzekeren. In 154 vC steunden zij hun bondgenoot Massilia in de strijd tegen de Liguriërs, in 125 vC versloegen ze de Salluvii en Vocontii en legden in hun gebied de vesting Aquae Sextiae (Aix-en-Provence) aan, in 122 en 121 vC overwonnen ze de Allobrogen en de Arvernervorst Bituitus. In 118 of 117 vC werd de eerste romeinse kolonie in Gallia Transalpina gesticht, Narbo, dat de hoofdstad werd van de sinds 121 vC georganiseerde nieuwe provincie Gallia Narbonensis, gewoonlijk kortweg provincia (nostra) genoemd, waaraan de huidige naam Provence nog herinnert. De romanisering van dit gebied, dat zich uitstrekte van Tolosa (Toulouse) in het westen tot Vienna (Vienne) en Genava (Genève) in het noorden en noordoosten, verliep snel, vooral nadat in 102 vC bij Aquae Sextiae en in 101 op de Raudische Velden in de Povlakte de gevaarlijke germaanse Teutonen en Cimbren vernietigd waren (Marius): een kustweg, de Via Domitia, verbond sinds 120 vC Massilia met Spanje, romeinse kooplieden stroomden toe en vestigden zich in kolonies als Arelate (Arles), Arausio (Orange), Vienna, Augusta Raurica (Augst) en daarbuiten, bv. in Glanum en Forum Iulii (Fréjus). De rivaliteit tussen de machtigste stammen van centraal G. - Arverni, Sequani en Haedui; deze laatsten waren sinds 125 vC officiële bondgenoten van Rome - was voor Julius Caesar een reden om in te grijpen in de voortdurende, de status quo bedreigende machtsverschuivingen rond de provincia; een volksverhuizing van de Helvetiërs diende hem in 58 vC als aanleiding tot het gewapende optreden dat tot de onderwerping van geheel Gallia Transalpina aan het romeinse gezag leidde: Caesar.
(III). Het onderworpen gebied vormde voorlopig
met Narbonensis samen de provincie Gallia Transalpina;
deze speelde een belangrijke rol in de machtstrijd
tussen de leden van het tweede driemanschap
(43-31). In 27 vC begon keizer Augustus met een
bestuurlijke reorganisatie, die ca. 16 vC voltooid
was: Galiia Narbonensis werd een senatoriale provincie,
de rest werd verdeeld over drie keizerlijke
provincies, Aquitania, Lugdunensis en Belgica
(gescheiden door enerzijds de Loire, anderzijds de
Seine en de Saône), die bestuurd werden door een
legatus pro praetore en als hoofdsteden resp.
Burdigala, Lugdunum en Durocortorum hadden;
als religieus middelpunt van de Tres Galliae werd
sinds 12 vC de Ara Romae et Augusti te Lugdunum
beschouwd. De provincies waren verdeeld in civitates,
die globaal correspondeerden met de gallische
stamgebieden en een grote mate van zelfbestuur
genoten.
Ondanks enkele opstanden, o.a. die van Sacrovir onder Tiberius en die van Vindex onder Nero, schijnen de Galliërs zich vrij snel aan de nieuwe situatie te hebben aangepast: hun levenswijze werd sterk geromaniseerd, vele aanzienlijke Galliërs ontvingen reeds spoedig romeins burgerrecht, een uitstekend wegennet begunstigde de handel, een galloromeinse kunst kwam tot hoge bloei, binnen drie eeuwen was het oude gallisch, een keltische taal, zo goed als uitgestorven en door het latijn vervangen. Augustus en zijn opvolgers stichtten nieuwe kolonies, o.a. Nemausus (Nimes), Noviodunum (Nyon) en Aventicum (Avenches) en bevorderden de totstandkoming van vele stedelijke centra, waar spoedig grote welvaart heerste. Wijn, graan, zuivelproducten, vlees, textiel, metaalwaren, ceramiek (terra sigillata) en glas waren de voornaamste handelswaren en industrieproducten. Tussen 82 en 90 nC splitste Domitianus langs de Rijn de provincies Germania Inferior en Germania Superior van Belgica af, die voor een deel reeds sinds de Varus-catastrofe van 9 nC afzonderlijke militaire districten hadden gevormd onder bestuur van de beide legaten die het commando over de Rijnlegers voerden.
Na ruim twee eeuwen van vrijwel ononderbroken welvaart begonnen op het eind van de 2e eeuw de invallen der Germanen opnieuw; in de 3e eeuw werden ze steeds frequenter (Alamannen). Deze onrust ieidde zelfs tijdelijk tot een autonoom gallisch keizerrijk, dat zich onder de keizers Postumus en Tetricus van 258 tot 273 wist te handhaven, en tot de opstand der Bagaudae.
Bij de provinciale reorganisatie van Diocletianus
kwam op gallisch gebied een dioecesis Galliarum tot
stand (hoofdstad Augusta Treverorum - Trier)
met de provincies Lugdunensis I (Lugdunum)
en II (Rotomagus-Rouen), Belgica I (Augusta Treverorum-Trier)
en II (Durocortorum-Reims), Germania I
(Mogontiacum-Mainz) en II (Colonia Agrippinensis-Keulen)
en Sequania (Vesontio-Besancon), en
een dioecesis Viennensis (Vienna) met de provincies
Viennensis, Narbonensis, Alpes Maritimae, Aquitania
(Avaricum-Bourges) en Novempopulana. Ondanks
incidentele successen, zoals die van
Julianus
in 357 bij Argentorate (Straatsburg), was de
oostgrens spoedig niet meer te houden. In 406
overstroomden de Alanen,
Vandalen en
Sueben geheel
G., spoedig gevolgd door Franken, Burgundiones,
Goten en Hunnen: op het eind van de
5e eeuw was G. opgedeeld onder germaanse rijken.
Het Christendom
drong in
het zuiden van G. reeds op het eind van de 1e eeuw
nC binnen en verspreidde zich in de 2e eeuw over
het Rhônedal; de rest van het land, waar vanaf 200
de 4e eeuw min of meer intensief gekerstend.
Lit. Weiss (PRE 7, 639-666). E. Esperandieu, Recueil général des bas-reliefs, statues et bustes de la Gaule romaine 1-14 (Paris 1907-1955). C. Jullian, Histoire de la Gaule 1-8 (ib. 1908-1926 = Bruxelles 1964). T. Frank/A. Grenier, An Economic Survey of Ancient Rome 3. La Gaule romaine (Baltimore 1937). A. Grenier, Manuel d'archéologie romaine 1-5 (Paris 1931-1960). C. Chilver, Cisalpine Gaul. Social and Economic History from 49 B.C. to the Death of Trafan (Oxford 1941). F. Lot, La Gaule (Paris 1946). E. Griffe, La Gaule chrétienne à l'époque romaine 1. Des origines a la fin du IVe siècle (Paris 1948). O. Brogan, Roman Gaul (London 1953). J. Hat, Histoire de la Gaule romaine (Paris 1959). Actes du Colloque sur les influences helléniques en Gaule (Dijon/Paris 1959). A. van Doorselaer, Répertoire des nécropoles d'époque romaine en Gaule septentrionale (Brussel 1964). J. Drinkwater, Roman Gaul. The three provinces (Beckenham 1983). Tijdschrift: Gallia (1943vv). [Nuchelmans]