Iulianus, bijgenaamd Apostata, de Afvallige, romeinse keizer van 361 tot 363. Flavius Claudius I. werd in 331 te Constantinopel geboren als jongste zoon van Iulius Constantius, die een halfbroer van Constantijn de Grote was, en Basilina. Toen na Constantijns dood (337) diens mannelijke verwanten door soldaten werden afgeslacht, waren I. en zijn oudere broer Constantius Gallus vrijwel de enige overlevenden.
Tot 351 leefde I. rustig te Nicomedia, waar de ariaanse bisschop Eusebius zijn leidsman werd, en later op het keizerlijke domein Fundus Macelli in Cappadocië. Nadat Constantius II onder de druk der gebeurtenissen Gallus tot Caesar had verheven, voerde een grotere bewegingsvrijheid I. eerst naar Milaan en later naar Athene. Zijn studies aldaar versterkten nog de reeds door zijn leraar Mardonius gewekte liefde voor Hellas.
In 355 volgde I. zijn in 354 wegens wanbeleid ter dood gebrachte broer als Caesar op; Helena, de jongste zuster van de keizer, werd zijn vrouw. Iulianus' optreden in Gallië, dat hem als gebied was toegewezen, was een succes; hij heroverde Keulen op de Salische Franken, die hij op de westelijke Rijnoever woonplaatsen toewees, en versloeg de Alamannen bij Straatsburg (357). Tot driemaal trok hij over de Rijn. De keizer echter bezag zijn optreden met wantrouwen. En toen deze in 360 van I. een groot aantal troepen voor de oorlog tegen Perzië eiste, kwamen de soldaten bij wie I. zeer gezien was, in verzet en riepen hem in zijn residentie Parijs (Lutetia Parisiorum) tot keizer uit. Daar Constantius elk compromis weigerde, was de burgeroorlog een feit. Toen I. bij zijn opmars naar het Oosten reeds Naissus had bereikt, werd hem evenwel de dood van de keizer gemeld, die hem op zijn sterfbed nog tot opvolger had benoemd (361).
Als keizer respecteerde I. de senaat. Vele corrupte lieden verwijderde hij van hun posten. De hoge prijzen werden door hem bestreden, het muntstelsel hervormd. Vooral echter op godsdienstig gebied trof hij ingrijpende maatregelen. Ofschoon hij gedoopt en christelijk opgevoed was, kwam hij reeds vroeg in verzet tegen het geloof en raakte in de ban van het neoplatonisme. Mede onder de invloed van heidenen als Libanius, Himerius, Maximus en Oribasius richtten zijn sterk-religieuze gevoelens zich op het oude heidendom, dat hij tot nieuw leven wilde wekken en welks priesterschap hij naar het voorbeeld van de Kerk trachtte te organiseren en moreel te verheffen. Liever dan door bloedige vervolgingen bestreed hij het christendom door afsplitsingen van de Kerk te bevorderen, waartoe hij o.a. verbannen bisschoppen terugriep naar hun zetel. Aan christelijke leraren verbood hij het jeugdonderricht, hij confiskeerde kerken, herstelde heidense offers en tempeldienst, ontnam christelijke priesters hun vrijstelling van belastingen en stond toe in Jeruzalem de joodse tempel te herbouwen. Dat dit alles niet zonder wrijvingen verliep, bewijzen moeilijkheden met de bevolking van Antiochië.
Bij dit alles ontplooide I. een grote activiteit als schrijver; vele van zijn werken zijn tot ons gekomen. Uit 356/57 stammen twee panegyrici op Constantijn en diens vrouw Eusebia, die Iulianus' beschermster was. In 362 schreef hij theosofische declamaties ter ere van koning Helios en van de Moeder der Goden. Ook bezitten wij nog zijn Symposium (362/ 363) een satirische schets van vroegere keizers, en zijn scherpe antwoord aan de inwoners van Antiochië, Μισοπώγων (Baardhater). Daarenboven staan meer dan 80 brieven, waarvan echter vele onecht zijn, en een aantal epigrammen op zijn naam. Verloren gegaan zijn werken over zijn veldtochten in Gallië, alsmede zijn drie boeken Κατὰ Γαλιλαίων (Tegen de Galileeërs = christenen), waarin hij een heftige aanval deed op de Kerk en waarvan het eerste boek grotendeels gereconstrueerd is uit het verweerschrift van Cyrillus van Alexandrië.
I. geldt tenslotte als een groot soldaat. Vastbesloten
de naam van Rome in het Oosten te herstellen, viel
hij in 363 Perzië binnen, waar hij Sapor II
tot wijken
bracht. Na doorgedrongen te zijn tot Ctesiphon en
een vredesaanbod van de hand gewezen te hebben
liet hij zich in een moeilijke en gevaarlijke
veldtocht verstrikken, tijdens welke hij op 26 juni 363 te
Maranga bij Bagdad in een gevecht de dood vond
(dat hij toen zou hebben uitgeroepen 'Galileeër, gij
hebt overwonnen' is onhistorisch). Zijn opvolger
Iovianus sloot daarop overhaast vrede.
Ofschoon de hellenofilie van I. sterk romantisch getint
was en roemzucht en ijdelheid hem niet kunnen
worden ontzegd, was hij eerlijk en vol goede
bedoelingen. Zijn bewind was mild en bracht veel
goeds tot stand. Zijn bestrijding van het christendom
paste echter niet meer in zijn tijd; zij wekte
slechts weerstanden, zonder dat er kans was op
enig succes.
Het uiterlijk van I. kennen we min of meer van de munten die zijn portret dragen - overigens in vele variaties - en van twee standbeelden in Parijs, een in het Louvre en een in het Musée de Cluny.
Lit. E. von Borries (PRE 10, 26-91). H. Leclercq (DAL 8,
305-399). - J. Geffcken, Kaiser Julianus (Leipzig 1914). A.
Rostagni, Giuliano l'Apostata Turijn 1920). W. Ensslul,
Kaiser Julians Gesetzgebungswerk und Reichsverwaltung
(Klio 18, 1922, 104-199). J. Bidez, La vie de l'empereur
Julien (Paris 1930, ²1965; duitse vertaling: Kaiser Julian,
München 1940). W. D. Simpson, Julian the Apostate (Aberdeen
1930). P. de Labriolle, La polémique antichrétienne de
l'empereur Julien (Revue des Questions Historiques 1931, 257-303).
R. Farney, La religion de l'empereur Julien et le
mysticisme de son temps (Paris 1934). R. Andreotti, Il regno dell'
imperatore Giuliano (Bologna 1936). F. A. Ridley, Julian
the Apostate and the Rise of Christianity (London 1937). C.
Henning, De eerste schoolstrijd tussen Kerk en Staat onder
Julianus den Afvallige (Diss. Nijmegen 1937). J. Vogt, Kaiser
Julian und das Judentum (Leipzig 1939). G. Ricciotti,
L'imperatore Giuliano l'Apostata secondo i documenti (Milaan
1956). M. Brok, De Perzische expeditie van Keizer Julianus
volgens Ammianus Marcellinus (Diss. Leiden, Groningen
1959). J. Leipoldt, Der römische Kaiser Julian in der
Religionsgeschichte (Sitzungsberichte der Sachsischen Akad. Wiss.
zu Leipzig, Philologisch-historische Klasse 110, 1, Berlin
1964). J. Breckenridge, Julian and Athanasius (Diss.
University of South California 1968).
R. Browning, The Emperor Julian (London 975). G. W. Bowersock, Julian
the Apostate (Cambridge Mass. 1978). P. Athanassiadi-Fowden,
Julian and Hellenism (Oxford 1981).
Werken. Uitgaven: F. C. Hertlein, Iuliani Jmperatoris quae supersunt 1-2 (Leipzig 1875v). J. Bidez/F. Cumont, Iuliani Imperatoris Epistulae Leges Poemata Fragmenta Varia (Paris 1922). Uitgave met vertaling en commentaar: C. Prato/D. Micalella, Giuliano Imperatore, Misopogon (Rome 1979). Met franse vertaling: J. Bidez/G. Rochefort/C. Lacombrade, L'empereur Julien. Oeuvres complètes 14 (Paris 1932-1964). Met engelse vertaling: W. C. Wright, The Works of the Emperor Julian 1-3 (Loeb Class. Libr., London 1913-1923). - P. Regazzoni, Il Contra Galilaeos dell' Imperatore Giuliano e il Contra Iulianum de S. Cirillo Alessandrino (Didaskaleion 6, 1928, 1-114). - L. W. Leadbeater, A Preliminary Concordance to the Orations of the Emperor Julian 1-3 (Diss. New York 1965).
Iconografie: V. Scrinari (EAA 3, 926v). - R. Andreotti, L'iconografia dell' Imperatore Giuliano (Bullettino della Commissione Archeologica Communale 59, 1931, 47-58). P. Léveque, Observations sur l'iconographie de Julien dit l'Apostat d'après une tête inédite de Thasos (Monuments Piot 51, 1960, 105-128). [A. J. Janssen]