Franken

Franken (latijn Franci), germaans volk, voor het eerst genoemd in het midden van de 3e eeuw (Historia Augusta, Vita Aureliani 7, 1), ontstaan door een vereniging van stammen rechts van de Rijn. Genoemd worden in dit verband de Salii, de Chattuarii, de Bructeri, de Chamavi en - minder duidelijk - de Ampsivarii en Chatti. De invallen van de F. richtten grote verwoestingen aan in Gallië en strekten zich zelfs uit tot Spanje. Ook als zeerovers traden zij op, samen met de Saksen tegen het einde van de 3e eeuw. De gallische tegenkeizer Postumus had Francica auxilia; F. dienden ook in het leger van Carausius en Allectus in Britannia. In de 4e eeuw bereikten vele F. hoge posten in het romeinse leger, zoals Arbogastes en Bauto.

De Salische Franken nestelden zich waarschijnlijk onder Carausius en Constantius Chlorus in de Betuwe en in het Scheldebekken. Hieruit werden zij verjaagd door Constantius, maar geheel verdreven zullen zij niet zijn; in elk geval kreeg een deel van hen woonplaatsen binnen de grenzen aangewezen.

kaart

Mogelijk in 350-353 tijdens de usurpatie van Magnentius trokken de Salii naar Texandria, waar Julianus hen in 358 aantrof; zij moesten zich aan hem onderwerpen, maar mochten blijven. Stamgenoten in de Betuwe werden naar het zuiden gejaagd door de Chamaven, maar Julianus verjoeg de Chamaven en gaf de Salii een toevluchtsoord in het romeinse gebied. Chattuarii, die in de Rijnstreek waren binnengedrongen, dreef hij over de rivier terug. In 372 woonden de Salii nog in Texandria: een troep Saksen werd toen verslagen 'Deusone in regione Francorum'; Deusone is waarschijnlijk Diessen in Noord-Brabant.

Ook meer naar het zuiden langs de Rijn deden F. voortdurend invallen; in 388 werden plunderende F. verslagen bij het Kolenwoud. Geruime tijd later, ca. 450, blijken ze te zijn doorgedrongen tot in Noord-Frankrijk. Aëtius versloeg hen bij Vicus Helena (Helesmes) in Artois. Daar de Romeinen de Rijnlimes tot aan de nederlandse grens lang krachtig hebben verdedigd, zullen deze F. vanuit Vlaanderen zijn gekomen. In 451 stonden in de slag op de Catalaunische velden frankische troepen aan de kant van de Romeinen onder Aëtius tegenover Attila.

Een frankische koning Chlogio veroverde in 454 Kamerijk. Volgens Gregorius van Tours was hij de vader van Meroveus en grootvader van Childerik, die in 482 te Doornik werd begraven. Diens zoon Clovis vernietigde in 486 de laatste rest van de romeinse macht door zijn overwinning op Syagrius bij Soissons. Hij legde de grondslag voor de grootheid van het frankische rijk onder de Merovingen en Karolingen. Tegenover de Galloromeinen waren de F. ver in de minderheid; ze versmolten op den duur geheel met hen. Dit proces werd bevorderd door de bekering van Clovis en zijn volk tot het orthodoxe christendom, terwijl de andere germaanse stammen die rijken op romeinse bodem hadden gesticht ariaans waren. Toponymie en archeologie geven een beeld van de kolonisatie der F. en van hun geleidelijke romanisering ten zuiden en ten westen van de huidige taalgrenzen.


Lit. Ihm (PRE 7, 8287). - W. von Wartburg, Umfang und Bedeutung der germanischen Siedlung in Nordgallien im 5. und 6. Jahrhundert im Spiegel der Sprache und der Ortsnamen (Berlin 1950). W. J. de Boone, De F. van hun eerste optreden tot de dood van Childerik (Diss. Groninpen; Amsterdam 1954). F. Petri, Zur Stand der Diskussion über die frankische Landnahme und die Entstehung der germanisch-romanischen Sprachgrenze (Darmstadt 1954). E. Schwarz, Germanische Stammeskunde (Heidelberg 1956) 148-155. B. Stolte, De gegevens der antieke schrijvers over de F. en hun interpretatie (Mededelingen van de Vereniging voor Naamkunde te Leuven en de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam 37, 1961, 1-30). D. Blok, De F. Hun optreden in het licht der historie (Bussum 1968). [Stolte]


Kaart