Limes, in ruime zin de door een open strook, pad of greppel gemarkeerde grens tussen twee stukken land. Tacitus gebruikt het woord voor het eerst in politieke zin als rijksgrens. Doordat deze sedert het eind van de 1e eeuw nC bevestigd werd ontstond de engere betekenis 'versterkte grenswal'.
De romeinse republiek had in het algemeen geen nauwkeurig afgebakende grenzen. Ofschoon Augustus hiermee begon, ontstonden pas onder Domitianus (81-96) de eerste permanente grensbevestigingen, die afgestemd werden op de geografische en militaire situatie van het betrokken gebied.
(I) Overzicht van de belangrijkste limites.
1. In Britannia bouwde
Hadrianus van 122 tot
135 tussen Solway en Tyne een 120 km lange, 3,5 m
hoge doorlopende stenen grenswal met gracht en
forten. Verder opdringend naar Schotland bevestigde
Antoninus Pius
met wal en gracht een linie tussen
Clyde en Forth (142), die echter de vallum Hadriani
niet geheel verving en aan het eind van de 2e eeuw
weer opgegeven werd. De muur van
Hadrianus hield
stand tot de tijd van keizer
Maximus.
2. De onder Claudius
begonnen versterkingen in
Germania Superior bestonden langs de nieuwe
grens, gevormd door de verovering van de Wetterau
ten noorden van Mainz, uit een reeks kleine aarden
forten en houten wachttorens. Ter beperking van
het aantal grensovergangen bouwde
Hadrianus in
Germania en in het aansluitende
Raetia een doorlopende
palissade, die na het vooruitschuiven van
de grens door Antoninus Pius,
verlegd werd naar de
lijn Miltenberg-Haghof. Stenen
torens vervingen bovendien de houten.
Caracalla
bouwde in de 3e eeuw een grote aarden wal met
een V-vormige gracht (Pfahlgraben), waarvan de
palissade overigens een wezenlijk deel bleef uitmaken.
In dezelfde tijd ontstond in Raetia de stenen
z.g. Teufelsmauer. De oppergermaans-raetische l.
had een totale lengte van 548 km. (Zie ook Saalburg)
3. Aan de Donaugrens omvatte en ontsloot een ten noorden van de rivier lopende palissadenwal het daar gelegen land. Aan de benedenloop van de Donau stamt een aarden grenswal waarschijnlijk van Domitianus. Sporen van een limes van Traianus en Hadrianus zijn in Dacia gevonden. Het verloop van de grens is daar overigens niet altijd duidelijk.
4. In het Oosten, waar de grenslijn vaak gewijzigd werd, vindt men wel forten en legerkampen, maar ontbreekt een doorlopende grenswal. Grote militaire betekenis hadden in woestijngebied de van wachtposten voorziene straatwegen, zoals de strata Diocletiana van de Dode Zee tot de Euphraat. De door Septimius Severus tussen Orontes en Euphraat gebouwde z.g. syrische limes, die met het oog op cavallerieaanvallen door Diocletianus en Constantijn werd gereorganiseerd, hield stand tot de arabische invasie (7e eeuw).
5. De Carthagers hadden de grenzen van hun gebied aangegeven door een greppel, die ook de provincie Africa omsloot. Onder de Flavii werd de rijksgrens hier door wegen gemarkeerd. In de 2e en 3e eeuw werd een aantal steunpunten vooruitgeschoven tot in de Sahara. Elders verrees daarbij, misschien door de defensieve politiek van Hadrianus, nog een grenswal (l. Tripolitanus, l. van Mauretania Caesariensis, l. Tingitanus).
(II) De verdediging van de l. was in het algemeen
toevertrouwd aan auxilia,
die in oorspronkelijk
meer naar achteren gelegen castella verbleven
met daartussen hulpposten en wachttorens. Aan
riviergrenzen lagen legioensforten
(castra)
onmiddellijk aan het water. In bergachtige en beboste
streken verzorgden later beweeglijke numeri de
grensbewaking, zodat de auxilia meer naar voren
geschoven werden. Patrouilles hielden er de wacht,
verschaften informaties, oefenden politieke en
fiscale controle uit en voorkwamen vijandige
contacten. De afstand tussen de aan de grens gelegerde
cohorten varieerde van 3 km aan de wal van
Antoninus tot 32 km in Syrië. Vanzelfsprekend had hun
aanwezigheid ook een groot economisch effect op
de streek, doordat de garnizoenen handelaars en een
markt aantrokken, waarvan het belang nog toenam
door de vestiging van soldatenfamilies en veteranen.
De van de l. uitgaande suggestie dat het rijk hier zijn
grootste uitbreiding had bereikt doofde elke
expansiedrang. De garnizoenen verloren spoedig hun
mobiliteit, de l. werd zuiver defensief. De barbaarse
aanvallen in de 3e eeuw konden echter niet gestuit
worden. Gallienus
(253-268) gaf dan ook de
germaans-raetische l. op. Ofschoon Diocletianus en
Constantijn de grenzen nog zwaar versterkten, hing
de verdediging sindsdien toch vooral af van de
mobiele veldlegers.
Lit. Algemeen: E. Fabricius (PRE 13, 572-671). G. Forni
(EAA 4, 630-636). - Verslagen van de internationale
limescongressen (1949vv).
Wal van Hadrianus: Hadrianus, Lit.
Wal van Antoninus: K. A. Steer, The Antonine Wall 1934-1959
(JRS 50, 1960, 84-93). A. S. Robertson, The Antonine
Wall. A Handbook to the Roman Wall Between Forth and
Clyde and a Guide to Its Surviving Romain Remains
(Glasgow 1960).
Germania en Raetia: W. Schleiermacher, Der römische L. in
Deutschland. Ein archäologischer Wegweiser für Autoreisen
und Wanderungen (Berlin 1959, ²1961).
Syria: A. Poidebard, La trace de Rome dans le désert de
Syrie. Le limes de Trajan à la conquête arabe. Recherches
aériennes, 1925-1932 (Paris 1934). R. Mouterde/A.
Poidebard, Le limes de Chalcis. Organisation de la steppe en Haute-Syrie
romaine. Documents aériens et épigraphiques (Paris
1945).
Africa: J. Guey, Note sur le limes romain de Numidie et le Sahara au IVe siècle (Mélanges d'Archéologie et d'Histoire de l'École Française à Rome 56, 1939, 178-248). J. Baradez, Fossatum Africae (Paris 1949). [A. J. Janssen]