Eusebius (Εὐσέβιος), van Caesarea (ca. 263-ca. 340), de eerste belangrijke kerkhistoricus, was een leerling van Pamphilus te Caesarea, dat sedert de tijd van Origenes, die er een school stichtte, een belangrijk wetenschappelijk centrum was geworden. De traditie van de alexandrijnse meester was er dank zij Pamphilus nog zeer levend. Tijdens de vervolging van Diocletianus week E. uit naar Tyrus en vervolgens naar de egyptische woestijn. Hij werd evenwel toch gevangen genomen. In of kort na 313 werd E. bisschop van Caesarea. In de twisten met de arianen poogde hij een compromis te vinden, waarbij hij bereid was zeer veel concessies aan de arianen te doen.
Op het concilie van Nicea tekende hij uiteindelijk de daar opgestelde geloofsbelijdenis en besluiten. Hij nam naderhand deel aan de synode van Tyrus (335), waarbij Athanasius geëxcommuniceerd werd. E. bewonderde keizer Constantijn zeer en hij stond ook zeer bij hem in de gunst. Het schijnt dat de keizer in religieuze zaken dikwijls zijn raad inwon. E. hield de officiële redevoeringen bij de regeringsjubilea van de keizer en schreef een verheerlijkende levensbeschrijving van hem na Constantijns dood in 337.
Vooral als historicus is E. belangrijk. Zijn Kroniek (Χρονικοὶ κανόνες), in 303 gepubliceerd, is in een griekse versie fragmentarisch, maar geheel in een armeense vertaling uit de 6e eeuw bewaard gebleven. Bovendien heeft Hieronymus van een gedeelte een latijnse bewerking gemaakt, waarvan de invloed op de middeleeuwen groot geweest is. E. wil aantonen dat de joods-christelijke overlevering ouder is dan die van de andere volken. In E.' Kerkgeschiedenis (Ἐκκλησιαστικὴ ἱστορία) in 10 boeken, waarin vele documenten, brieven enz. zijn opgenomen, wordt de groei en de uiteindelijke overwinning van het christendom naar voren gebracht als een teken van de goddelijke oorsprong. De martyribus Palaestinae is in een korte versie als toevoeging bij het 8e boek van de Kerkgeschiedenis overgeleverd. Panegyrisch karakter heeft De vita Constantini (Εἰς τὸν βίον τοῦ μακαρίου Κωνσταντίνου βασίλεως), in 4 boeken, waarvan de vele opgenomen oorkonden zeker echt zijn. Aan de Vita is een toespraak van Constantijn Ad coetum sanctorum toegevoegd, die waarschijnlijk oorspronkelijk in het latijn is geschreven. Het geschrift Laus Constantini bevat de feestrede, die E. hield bij het 30-jarig regeringsjubileum (335) alsmede een inleiding in het christendom.
Verder schreef E. een aantal apologetische werken. In de Praeparatio evangelica (Εὐαγγελικὴ προπαρασκευή), in 5 boeken, betoogt E. dat het jodendom een voorbereiding voor het christendom vormde en dat de heidenen hun wijsheid aan het OT hebben ontleend. Van de Demonstratio evangelica (Εὐαγγελικὴ ἀπόδειξις), in 20 boeken, zijn boek 1-10 en een deel van 15 bewaard. Het handelt over het voorbereidend karakter van de joodse wet. Het geschrift De theofanie, over Christus' verblijf op aarde, is slechts in het syrisch bewaard. Verder bezitten wij nog Περὶ τοῦ Χριστοῦ προφητικαὶ ἐκλογαί, een overzicht van messiaanse voorspellingen uit het OT, een bewaard gedeelte van een groter werk. Bijna geheel verloren is een uitgebreide polemiek tegen de neoplatonicus Porphyrius. In het werk Tegen Hierocles, stadhouder van Bithynië, bestrijdt E. de voorrang, die deze aan Apollonius van Tyana boven Christus toekende.
De werken van E. over de bijbel worden beheerst
door de allegorische traditie. Wij bezitten belangrijke
fragmenten van een commentaar op de Pss,
bijna geheel een commentaar op Js, een
groot fragment van een werk over het paschafeest,
evangeliecanones die de parallelplaatsen in de evangelies
aangeven en een Onomasticon (Περὶ τῶν τοπικῶν ὀνομάτων) dat alfabetisch met enig commentaar
de in de bijbel voorkomende plaatsnamen geeft.
Hieronymus heeft hiervan een latijnse bewerking
gemaakt. In Contra Marcellum bestrijdt E. bisschop
Marcellus van Ancyra, terwijl hij in De ecclesiastica
theologia de origenistische logosleer verdedigt.
Lit. Uitgaven: MPG 19-24. Kritische editie in GCS: tot dusver
8 delen (1902-1956) door I. Heikel, Th. Mommsen, E.
Klostermann, H. Gressmann, J. Karst, R. Helm, K. Mras. Ph.
Haeuser, BKV2 2, 1 (München 1937: duitse vert. van de Kerkgeschiedenis).H. J. Lawlorh/ E. L. Oulton 1-24 (London
1952v; engelse vert. van id.). D. Franses (Bussum; nederl.
vert. van id.). - E. Fritze, Beiträge zur sprachlich-stilistischen
Würdigung des Eusebios (Diss. Borna; Leipzig 1910). J.
Stevenson, Studies in E. (Cambridge 1929). P. Henry, Recherches
sur la Préparation Évangélique
d'Eusèbe et l'édition
perdue des oeuvres de Plotin publiée par Eustochius (Paris
1935). C. Nordenfalk, Die spätantiken Kanontafeln. Kunstgeschichtliche
Studien über die Eusebianische Evangelien-Konkordanz
in den ersten vier Jahrhunderten ihrer Geschichte
(Göteborg 1938). H. Berkhof, Die Theologie des E. v.
Caesarea (Diss. Leiden; Amsterdam 1939); M. Noth, Die
topographischen Angaben im Onomastikon des E. (ZDPV 66,
1943, 32-63). A. Kurfess, Zur Echtheitsfrage und Datierung
der Rede Konstantins an die Versammlung der Heiligen
(Z. f. Religions- und Geistesgesch. 1, 1948, 355-358). G.
Spande, An Examination of E. Church History as a Source
for N.T. Study (Diss. South California Univ. 1952). R. Milburn,
Early Christian Interpretations of History (London
1954). J. Moreau, Zum Problem der Vita Constantini (Historia
4, 1955, 234-245). F. Scheidweiler, Nochmals die Vita
Constantini (BZ 49, 1956, 1-32). D. S. Wallace-Hadrill, E.
and the Gospel Text of Caesarea (HThR 49, 1956, 103-114).
F. Scheidweiler, Zur Kirchengeschichte des E. von Kaisareia
(ZNW 49, 1958, 123-129). D. S. Wallace-Hadrill, E. of Caesarea
(London 1960). J. Sirinelli, Les vues historiques d'Eusèbe
de Césarée durant la période prénicéenne (Dakar 1961).
F. Winkelmann, Die Textbezeugung der Vita Constantini des
E. von Caesarea (TU 84, Berlin 1962). G. Ruhbach, Apologetik
u. Geschichte. Untersuchungen zur Theologie E. vom
Caesarea (Diss. Heidelberg 1962). C. U. Wolf, E. of Caesarea
and the Onomasticon (BA 27, 1964, 66-96). [Bartelink]