Athanasius (Ἀθανάσιος), griekse kerkvader (Alexandrië ca. 295-373).
(I) Leven. A. genoot in zijn geboortestad Alexandrië een goede opleiding. In 325 woonde hij als secretaris van bisschop Alexander het concilie van Nicea bij, waarbij hij excelleerde in de debatten. In 328 volgde hij Alexander als bisschop van Alexandrië op. In de twisten tegen de meletianen verzette hij zich krachtig. Hij werd de grote voorvechter in de strijd tegen de arianen en moest verschillende keren in ballingschap gaan. In 335 werd hij door de synode van Tyrus voor afgezet verklaard en door keizer Constantijn naar aanleiding van de moeilijkheden met de arianen naar Trier verbannen, vanwaar hij in 337, toen Constantijn II zijn vader opgevolgd was, naar Alexandrië terugkeerde. Maar reeds in 339 moest A. weer de wijk nemen naar Rome, vanwaar hij eerst in 346 kon terugkeren. Een tegenstander nam zijn plaats op de zetel van Alexandrië in. Tien jaar later zocht hij zijn toevlucht bij de monniken in de egyptische woestijn, terwijl hij ook onder Julianus (362-363) en Valens (365) enige tijd zijn residentie moest verlaten. Na 366 zetelde hij tot zijn dood te Alexandrië.
(II) Werken. A. heeft zijn werkzaamheid als schrijver op de eerste plaats in dienst gesteld van de orthodoxie, die hij met kracht verdedigde tegenover de arianen. Vandaar zijn de meeste geschriften dogmatische tractaten of van polemische aard. Zijn eerste werken zijn Contra gentes en De incarnatione Verbi, die ca. 336 tijdens de verbanning in Trier werden geschreven. In het eerste wordt de heidense godsdienst bestreden (verering van beelden, van sterren, de griekse mythologie). Veel argumenten zijn aan de vroegere apologeten ontleend. De incarnatione Verbi behandelt de menswording van de Logos, waardoor de mensen verlost zijn.
Het dogmatisch belangrijkste werk zijn de Orationes contra gentes (voor 350). In het eerste boek wordt de leer van Nicea betreffende de eeuwige oorsprong van de Zoon uit de Vader en van de eenheid van de Zoon met de Vader uiteengezet en beklemtoond dat beiden dezelfde οὐσία bezitten. In het tweede en derde boek gaat A. in op de bijbelse passages die door de arianen ter verdediging van hun leer werden aangehaald.
In het jaar 357 schreef A. een drietal apologieën: Apologia de fuga sua, Apologia contra Arianos (met verschillende toegevoegde documenten), Apologia ad Constantium. In de Historia Arianorum ad monachos uit A. scherpe kritiek op Constantius en vuurt hij de monniken aan tegen de tegenbisschop Gregorius.
Verder is te noemen de Epistula de synodis uit 362 (geschreven na de dood van Constantius), de jaarlijkse paasbrieven en een viertal brieven aan bisschop Serapion van Thmuis over de H. Geest. Van de exegetische werken bezitten wij niet meer dan fragmenten van een psalmverklaring. Slechts zeer geringe resten zijn van de ascetica bewaard gebleven.
Grote invloed heeft de in 357 geschreven Vita Antonii uitgeoefend, vooral ook in het westen, waar al vroeg een latijnse vertaling bekend was. Deze oudste monniksbiografie beschrijft het leven van de in 356 op de leeftijd van 105 jaar gestorven Antonius, een eenvoudige kluizenaar, die zich diep in de egyptische woestijn had teruggetrokken. Over de literaire voorbeelden van de Antonius-biografie bestaat geen algemene overeenstemming. Volgens Reitzenstein heeft A. een verloren gegane Pythagorasbiografie gebruikt Holl denkt aan de schildering van de Griekse wijze, die sedert Posidonius religieuze trekken heeft gekregen, alsmede aan de christelijke gnosticus (sedert Clemens van Alexandrië). Onwaarschijnlijk is Cavallins opinie (de Agesilaüs-biografie van Xenophon is het voorbeeld).
(III) A. is een sterke persoonlijkheid geweest die de
strijd niet geschuwd heeft. Hij heeft voor Nicea en
het ὁμοούσιος gestreden en maakte daarbij ook
sterk gebruik van politieke middelen. De dominerende
positie van de bisschopsstad Alexandrië in
Egypte en de Pentapolis heeft hij weten te versterken.
Het ascetisme is door A. bevorderd, en tegelijkertijd
wist hij de monniken als hartstochtelijke
verdedigers van de orthodoxie aan zich te binden.
De Vita Antonii heeft de ascetische idealen nog
nieuwe impulsen gegeven.
Lit. PG 25-28. In het corpus van de Griech. Christ. Schriftsteller
heeft H.-G. Opitz enkele delen nieuw uitgegeven (apologieën,
oorkonden betreffende de geschiedenis van de strijd
tegen de arianen). Ned. vertalingen: H. Berkhof, Athanasius,
Oratio de incarnatione (Amsterdam 1949) en C. J. de Vogel,
Athanasius, Redevoeringen tegen de Arianen (Monum.
Christ. 1, 2, Utrecht 1949). - A. Jülicher (PRE 2, 1935-1938).
Le Bachelet (DTC 1, 2143-2178). G. Gentz (RAC 1, 860-866).
- Bardenhewer 3,44-79. E. Weigl, Untersuchungen zur Christologie
des Hl. Athanasius (1914). V. Cremers, De verlossingsidee
bij Athanasius (Turnhout 1921). H. J. Bell, Jews
and Christians in Egypt (London 1924). J.List, Das Antoniusleben
des HL. Athanasius (Athene 1930). K. F. Hagel, Kirche
und Kaisertum in Lehre und Leben des Athanasius (Diss.
Tübingen 1933). H.-G. Opitz, Untersuchungen zur Überlieferung
der Schriften des Athanasius (1935). Ch. Hauret, Comment
le "Défenseur de Nicée a-t-il compris le dogme de
Nicée? (Bruges 1936). L. Bouyer, L'incarnation et l'Eglise-Corps
du Christ dans la théologie de St. Athanase (1943).
G. Müller, Lexicon Athanasianum (Berlin 1944-1952). [Bartelink]