Sueben (gr. Σόηβοι; latijn Suebi), groot en belangrijk germaans
volk, waartoe o.m. de stammen der Semnones,
Hermunduri,
Vangiones,
Nemetes,
Triboci,
Marcomannen en
Quaden behoorden. In de 2e eeuw vC
begonnen de S. vanuit hun toenmalige woonplaatsen
in Brandenburg en Mecklenburg naar het zuiden
en zuidwesten uit te zwermen; de Semnones
bleven tot in de tweede helft van de 2e eeuw nC in
Brandenburg achter. Kort na 100 vC bereikten suebische
stammen de Rijn. De gallische expedities van
de S.-vorst Ariovistus,
die ca. 71 vC met 15.000
man de Rijn overstak, aan meer dan 100.000 S.
woonplaatsen ten westen van de Rijn gaf en in 59
vC een vriendschapsverdrag met de Romeinen
sloot, leidden tot de bloedige nederlaag die
Caesar
in 58 vC de S. toebracht; de Vangiones, Nemetes en
Triboci bleven niettemin sindsdien in de Elzas
gevestigd. Een van de redenen die Caesar in 55 vC tot
zijn tocht over de Rijn bewogen, was de druk die
de S. uitoefenden op andere Germanen langs de
oostelijke Rijnoever.
Toen Drusus
in 9 vC tegen de S. oprukte en hen
dreigde te onderwerpen, veroorzaakte dit een ware
volksverhuizing: De Quaden en Marcomannen trokken
naar Moravië en Bohemen en stichtten daar een
groot germaans rijk (Maroboduus).
Tot in de 5e eeuw nC bleven de Marcomannen een bron van
grote vrees en veel zorg voor de Romeinen, o.m. in
de grote Marcomannen-oorlog
(Marcus Aurelius),
die met onderbrekingen duurde van 166 tot
180 nC.
Lit. M. Schönfeld (PRE 4A, 564-579). - L. Schmidt, Geschichte der deutschen Stamme. Die Westgermanen 1² (München 1938) 128-220. E. Schwarz, Germanische Stammeskunde (Heidelberg 1956) 156-168. [Nuchelmans]