Liguriërs (Λίγυες, latijn Ligures), sinds
Hecataeus
(ca. 550-ca. 475) vermeld als de inheemse
buren van de griekse kolonie
Massilia in Zuid-Gallië.
Als oorspronkelijk woongebied van de L. beschouwt
men tegenwoordig een ca. 100 km brede
kuststrook van de Rhône - volgens anderen de
Pyreneeën - tot de Arno. Door de expansie van de
Kelten, als wier bondgenoten ze in de 3e eeuw
vC verschijnen, en de Etruriërs
zouden de L. in de
5e en 4e eeuw vC teruggedrongen zijn tot een
betrekkelijk klein territorium in de westelijke Alpen en
de noordwestelijke Apennijnen. Als ligurische
stammen vinden we vermeld Apuani, Baguenni, Deciates,
Ingaunii, Intemelii, Oxybii, Salluvii, Segobrigi,
Stoeni en Vedranti. Deze werden door de Romeinen
tussen 238 en 117 vC onderworpen: in 180 werden
40.000 Apuani naar Samnium gedeporteerd, in 177
werd op de grens van Etrurië
en Ligurië de kolonie
Luna gesticht, in 223 werd het gebied van de
keltoligurische Salluvii veroverd. Sinds keizer
Augustus
vormde het gebied tussen Var en Macra de
negende regio van Italië met de naam Liguria.
Het is nog niet mogelijk gebleken een bepaalde
archeologische context met de historische L. te
verbinden. Hoewel plaatsnamen met het suffix -sk- (bv.
Gubiasco) typisch lijken voor het woongebied der
L., is de ligurische taal vooralsnog niet meer dan
een schimmige hypothese; het schaarse materiaal
uit glossen en inscripties is bovendien moeilijk van
keltische en raetische taalresten te onderscheiden.
Lit. J. Weiss (PRE 13, 525-534). - N. Lamboglia, Liguria romana (Rome 1939). Id., La Liguria antica (Milaan 1941). J. Hubschmid, Die -asko-/-usko-Suffixe und das Problem des Ligurischen (Paris 1969). - Tijdschrift: Rivista di Studi Liguri (Bordighera). [Nuchelmans]