Hecataeus (Ἑκαταῖος) van Milete (ca. 550-475 vC), de eerste griekse geograaf en historicus van wiens werk men een enigszins betrouwbaar beeld kan reconstrueren. Behorend tot een aristocratische familie uit Milete, speelde H. een politieke rol tijdens de ionische opstand, toen hij o.m. zijn medeburgers deze actie afried wegens de te grote machtreserves waarover de perzische koning beschikte (Herodotus 5,36 en 125).
Blijkens zijn werken heeft H. reizen ondernomen in Azië, Egypte en Griekenland, wel hoofdzakelijk met wetenschappelijke bedoeling. Dat hij, zoals soms wordt aangenomen, evenals Anaximenes een leerling was van Anaximander, is onwaarschijnlijk op grond van chronologische moeilijkheden. Het is echter ongetwijfeld juist, in H. een typische vertegenwoordiger te zien van de in het ionische cultuurcentrum Milete zo levendige drang naar kennis en kritisch onderzoek, die een beslissende rol heeft gespeeld in het ontluiken van natuurwetenschap, filosofie, geografie, etnografie en geschiedschrijving.
Van de twee geschriften die op naam van H. staan zijn slechts fragmenten overgebleven. Het eerste was een geografisch werk, bekend als Περίοδος γῆς (Aardbeschrijving) of Περιήγησις, ingedeeld in twee boeken Εὐρώπη en Ἀσίη en dat bestond uit een wereldkaart met verklarende tekst. De voor het grootste deel zeer korte fragmenten (vele zijn afkomstig uit Stephanus van Byzantium en over het algemeen niet overgeleverd in de oorspronkelijke bewoordingen) bevatten vooral namen van steden, eilanden, rivieren met aanduidingen betreffende de geografische ligging, naast gegevens over klimaat, flora en fauna en etnografische bijzonderheden, die voor een ruim deel op eigen onderzoek (ἱστορίη) van H. moeten berusten. Hoewel zeker verwant met bestaande περίπλοι (rondvaarten), die ontstonden uit een behoefte aan praktische geografische inlichtingen in de periode van de intense ionische kolonisatie en handel, onderscheidt H.' werk zich van deze literatuur doordat het zich niet tot het kustgebied beperkt, maar ook het binnenland bespreekt en tevens door een grotere belangstelling voor problemen van algemene geografie: het aardoppervlak wordt voorgesteld als een schijf omgeven door de Oceanus, waarmee de grote stromen in verbinding staan; de aarde wordt ingedeeld in twee min of meer gelijke delen, een noordelijk continent (Europa) en een zuidelijk (Azië + Libië = Afrika). Verscheidene voorstellingen van H. worden bestreden door Herodotus in diens polemieken tegen de z.g. Ioniërs (bv. Herodotus 2,15-16).
H. is ook de auteur van een werk in vier boeken dat
gewoonlijk wordt aangeduid met de (niet oorspronkelijke)
titel Γενεηλογίαι en waarvan slechts weinig
fragmenten bewaard zijn gebleven. Hierin heeft H.
getracht de mythen over de griekse oergeschiedenis
door de toepassing van een rationalistische kritiek tot
geschiedenis uit te zuiveren; bekend is de aanhef
(fragment 1):'Ik beschrijf de dingen zoals ze mij
waar toeschijnen, want de verhaien van de Grieken
zijn talrijk en, naar ik meen, belachelijk'. Merkwaardig
is dat H. zich er niet toe beperkte het wonderlijke
in de mythe te schrappen, maar ook poogt de
oorsprong hiervan te verklaren, bv. door verkeerde
interpretaties van namen of overdrijvingen, zoals in
fragment 19, waarin H. zegt dat Aegyptus volgens
de dichter Hesiodus vijftig kinderen had, maar dat
het er naar zijn mening zelfs geen twintig waren.
Hoewel door een dergelijk, vrij banaal, rationaliseringsproces
de poëtische kern van mythen en sagen
in gevaar wordt gebracht en de historische
achtergrond toch niet kan achterhaald worden, betekent
H.' kritische houding tegenover de mythische
traditie een belangrijke stap voorwaarts in de richting
van een echte historiografie.
Lit. Fragmenten bij F. Jacoby, Die Fragmente der griechischen Historiker I A (Berlin 1923 = Leiden 1957) no. 1. G. Nenci, Hecataei Milesii fragmenta (Florence 1954). - F. Jacoby (PRE 7, 2667-2750). - L. Pearson, Early Ionian Historians (Oxford 1939) 25-108. P. Tow, Studi su Ecateo di Mileto (Athenaeum N.S. 41, 1963, 39-50, 318-326; 42, 1964, 101-117; 44, 1966, 41-76; 45, 1967, 313-334). K. von Fritz, Die griechische Geschichtsschreibung 1 (Berlin 1967) 48-76. [Verdin]