Samnium (Σαυνῖτις, Σαύνιον), in de oudheid naam
van een grotendeels uit bergland bestaande
landstreek in het noorden van Zuid-Italië, die zich
uitstrekte tussen Campanië,
Apulië en
Lucanië en in
het noorden begrensd werd door de middenitalische
Frentani, Marsi en
Paeligni. De
bewoners, de Samnieten (latijn Samnites; grieks
Σαυνῖται), die hoofdzakelijk van veeteelt en, waar
mogelijk, van landbouw leefden en in eenvoudige,
veelal onversterkte dorpen woonden, waren zeer
krijgszuchtig. In de 5e, 4e en 3e eeuw vC waren ze
onderverdeeld in vier stammen, de Caraceni en de
Pentri in het noorden, de Caudini in het westen
en de Hirpini in het zuiden, die elk bestuurd
werden door een meddix
en samen een soort
confederatie vormden, de samnitische bond. De
voornaamste nederzettingen waren bij de Caraceni
Aufidena (Alfedena) en Bovianum vetus (Pietrabbondante?),
bij de Pentri Aesernia (Isernia), Allifae
(Castello d'Alife), Bovianum (Boiano) en Saepinum
(Terravecchia bij Sepino), bij de Caudini Caudium
(Montesarchio) en Telesia (Telese), bij de Hirpini
Abellinum (Avellino), Aeclanum (Mirabella),
Malventum
(Benevento) en Compsa (Conza). De taal
van de Samnieten was het oskisch.
De Samnieten, die afstammelingen waren van een
van de 'indo-europese' volken die tegen het einde
van het 2e millennium vC in verschillende golven
vanuit het noorden Italië binnendrongen, maakten
zich van S. meester in de 8e of 7e eeuw vC
(Ver
sacrum). Steeds opnieuw door overbevolking geplaagd,
gebruikten ze dit gebied in de 5e eeuw vC
als basis voor een expansie die zich over bijna geheel
Zuid-Italië uitstrekte. Daarbij onderwierpen ze
de ter plaatse aanwezige bevolking, waarmee ze zich
vermengden en waaraan ze in de loop der tijden ook
hun taal, het oskisch wisten op te leggen. Aldus verkregen
de Samnieten achtereenvolgens vaste voet in
Campanië,
Lucanië en
Bruttium en in een deel
van Noord-Apulië.
Zo komt het dat in vele antieke
berichten de aanduiding Samnieten ook in een
ruimere zin gebezigd wordt, nl. voor de bewoners van
Samnium, Campanië, Lucanië en Bruttium, voor
wie vanaf de 1e eeuw vC dikwijls de verzamelnaam
Sabelli gebruikt werd. Overigens waren de relaties
tussen de Samnieten in engere zin en de uit hen
voortgekomen Campaniërs, Lucaniërs en Bruttii
betrekkelijk los; ze kregen zo nodig gestalte in
incidentele bondgenootschappen.
De expansiedrang van de Samnieten van Samnium moest hen vroeg of laat in botsing brengen met de in diezelfde periode sterk groeiende macht van Rome. In 354 vC sloten de beide concurrenten een verdrag, waarvan de inhoud niet overgeleverd is maar dat ongetwijfeld betrekking had op de afbakening van beider invloedssferen in het Liris-dal in het grensgebied tussen Latium en S. Tien jaar later grepen de Romeinen in toen de Samnieten naar hun zin te ver gingen en enkele steden in het noorden van Campanië hulp bij hen zochten dit leidde tot de eerste (343-341) van de drie z.g. samnitische oorlogen.
Dit treffen, dat door sommigen niet als historisch wordt beschouwd, resulteerde in de samnitische erkenning dat Noord-Campanië tot de romeinse machtssfeer behoorde; in 338 sloot het rijke Capua dan ook een bondgenootschap met Rome.
De tweede (volgens sommigen: eerste) samnitische oorlog (326-321, 316-304) begon met een conflict in de stad Napels, waar een deel van de burgers een verdrag met Rome sloot en een ander deel de hulp van de Samnieten inriep; laatstgenoemden werden door de Romeinen verjaagd. Na vijf jaar van schermutselingen eindigde de eerste fase van de oorlog met een smadelijke romeinse nederlaag in de z.g. Caudijnse passen Caudium), waarbij de samnitische aanvoerder Gavius Pontius de legers van de beide romeinse consuls Titus Veturius Calvinus en Spurius Postumius Albinus overviel, tot capitulatie dwong en onder het juk doorzond; hij zou 600 romeinse equites behouden hebben als gijzelaars met het oog op een stipte uitvoering van de capitulatieovereenkomst.
In 316 hervatten de Romeinen de strijd, ditmaal met meer succes. Zij gingen over tot een omsingelingspolitiek, wisten steeds meer stammen en steden rondom S. tot bondgenoten te maken en voerden vandaar meedogenloze raids uit tot in het hart van het vijandelijk gebied. In 304 werd een vredesverdrag gesloten op basis van de status quo, waardoor het eigenlijke S. vrijwel intact gelaten werd, maar tevens de romeinse macht in Midden-Italië en Campanië aanzienlijk versterkt werd.
Reeds in 298 vC leidde wederzijds wantrouwen alsmede de vorming van een coalitie van de Samnieten met Umbriërs, Galliërs en Etruriërs, die steeds bevreesder werden voor de groeiende macht van Rome, tot hervatting van de vijandelijkheden: de derde (volgens sommigen: tweede) samnitische oorlog. In de zware slag bij Sentinum in Umbrië (Publius Decius Mus) zegevierden de Romeinen slechts met de grootste moeite; volgens Livius (10,29) sneuvelden 9000 Romeinen en hadden de Samnieten en Galliërs - de Umbriërs en Etruriërs waren niet op het slagveld aanwezig - 25.000 doden en 8000 gevangenen. In de volgende jaren brachten de Romeinen hun met de moed der wanhoop strijdende tegenstanders zulke zware slagen toe dat Manius Curius Dentatus hen in 290 tot capitulatie kon dwingen: S. moest enkele steden afstaan, de rest van de confederatie mocht blijven bestaan, maar in vreselijk verarmde staat en in afhankelijkheid van Rome, dat samen met zijn bondgenoten geheel S. omringd hield; de verkoop van de krijgsgevangenen en van de materiële buit bracht niet minder dan 3 miljoen pond brons op, hetgeen Rome in staat stelde over te gaan tot het slaan van eigen munten (as).
Toen de Romeinen tien jaar later de strijd aanbonden met Tarente en koning Pyrrhus van Epirus, ondernamen de Samnieten een laatste poging om hun onafhankelijkheid te herwinnen en schaarden zich aan de zijde van Pyrrhus. Diens nederlaag bij Beneventum (275) betekende de definitieve politieke ondergang van S., dat door Rome opgedeeld werd in coloniae (Beneventum, 268; Aesernia, 263), uitgestrekte romeinse staatsdomeinen (ager publicus) en civitates sine suffragio.
Bijna twee eeuwen later speelden de Samnieten
nog eenmaal een rol in de geschiedenis, en wel als
de meest onverzoenlijke opstandelingen tegen Rome
in de z.g. bondgenotenoorlog
en als tegenstanders
van Sulla;
deze liet in 82 vC wat er aan Samnieten
nog restte vrijwel geheel uitmoorden. Hun land
behoorde sindsdien tot de meest verlaten delen van
Italië.
Lit. Livius, boeken 7-10. - H. Philipp (PRE 1A, 2138-2158). M. Rotili, L'arte nel Sannio (Benevento 1952). G. Devoto, Gli antichi Italicis (Florence 1967). E. T. Salmon, S. and the Samnites (Cambridge 1967). M. Sordi, Roma e i Sanniti nel 1V secolo a.C. (Bologna 1969). [Nuchelmans]